In een ordonnantie (verordening) van 28 september 1768 wordt bepaald dat geslacht vlees en de vellen van de geslachte dieren voorzien moeten zijn van een verklaring van de herkomst.
Al in 1534 heeft Anna van Egmond, echtgenote van Jan van Horne, heer van Weert van 1531 tot 1540, op advies van schout, burgemeester, schepenen en de raad een ordonnantie uitgevaardigd over de verkoop van levensmiddelen als brood, vlees en vis.
Vooral het vlees krijgt bijzondere aandacht. Belangrijkste doel van de verordening uit 1768 is het tegengaan van het aanbieden van ziek vee. Daarom moet het vee eerst door een keurmeester worden beoordeeld.
Omdat het geslacht vlees bij wind en weer in de openlucht op de markt wordt verhandeld, besluit magistraat Ferdinand Costerius op 18 december 1767 tot het inrichten van een vleeshal. Die wordt gevestigd in het linker gedeelte onder het stadhuis aan de Markt. Daar wordt dan onder toezicht geslacht. De plekken in de vleeshal zijn bij loting uitgegeven aan slachters uit Weert en Nederweert.
In de vleeshal is het geslacht vlees beter tegen bederf in de zomermaanden en slecht weer in de wintermaanden beschermd. Naast een attest voor het vlees van de keurmeesters moeten ook de vellen van de geslachte dieren gekeurd worden.
Indien er geen schriftelijke goedkeuring van de keurmeester is, mogen zowel het vlees als de vellen niet op de markt worden verhandeld.