De gerechtsboden Claes Evertz en Hans van Hovel getuigen op 3 oktober 1571 dat Paul Bruijnenbartz enkele jaren eerder in Dalheim (D) is geweest. De verklaring komt er omdat er beslag op de goederen van Bruijnenbartz gelegd wordt. Hij wordt verdacht van ketterij (hij hangt het calvinisme aan).
Den derden dach octobris hebben Claes Evertz ende Hans van Hovel, gerichtsboeden tot Weert, getuijcht bij den eijdt den sij Con. Ma(jesteij)t gedaen hebben tot versueck van Reijnder Bruijnenbartz, Pauwels Bruijnenbaertz broeder, Jan ende Flips van Buel als gerechte neven, dat hon wel kenlick ende bewost is dat Pouwels Bruijnenbaert.. voer Dalen (Dalheim) is geweest … und dat Anna van Egmont dijer tijt noch hadde gebott ende verbott.
Paul Bruijnenbartz is het calvinisme toegedaan en heeft deelgenomen aan de Beeldenstorm in Wessem. Hieruit blijkt dat hij tot de harde kern behoorde en ook 23 april 1568 had deelgenomen aan de aanval op Roermond. Deze aanval wordt door de burgers van Roermond afgeslagen, waarop de Weertenaren uitwijken naar Rheindalen, net over de grens bij Wegberg, waar zij door Spaanse troepen verslagen worden. Jan en Herman Ressen, leiders van het Weerter contingent, ontspringen de dans en verschuilen zich in Dalheim, waar Jan Ressen zich in een kist verstopt, maar door de Spanjaarden ontdekt wordt en alsnog gedood. Zijn broer Herman kan ontsnappen en treedt korte tijd daarna in Spaanse krijgsdienst.
De familie van Paul Bruijnenbartz probeert aan de confiscatie van haar goederen te ontkomen en voert daarbij als argument aan dat ten tijde van het vergrijp Anna van Egmont het in Weert nog voor het zeggen had en niet Philips II. Dit excuus komen we vaker tegen.