Op 8 oktober 1618 (tijdens het Twaalfjarig Bestand, 1609-1621) wordt door de schout Henrick van Boecholt een kort geding aangespannen tegen Weertenaar Jan Perrens, omdat hij zich in het openbaar oneerbiedig gedragen zou hebben tegenover het H. Sacrament.
Hij heeft openbaer schandael gecommitteert, ergernisse en onstichtinge gedaen, mair oick blasphemie oft godtslasteringe bedreven tegens godtgebot, de placcaeten van haere hoocheden ende tot groot achterdeel ende opspraeck deser stadt ende herlicheijt. Al eerder heeft hij ten overstaan van de schepenen aangekondigd dat hij met zijn vrouw de stad zou verlaten, maar tot dusver niet de daad bij het woord gevoegd. Nu eist de schout dat hij als eijn perturbateur van de gemeijne rust ende welvaert zal gestraft worden met bannissement ende confiscatie van goederen. Zijn vrouw schiet hem te hulp en verklaart dat Jan eijn alt gebreckelick man is ende fugitijff is geweest naer Stramproij – dat viel onder het rechtsgebied van Thorn! – maar noodgedwongen is hij teruggekeerd naar Weert om achterstallige belasting te betalen. Anders zou hij zijn onroerend goed niet kunnen verkopen.
Wat is er nu in feite gebeurd?
In een verklaring, opgesteld door pastoor Jacobus Groenen op 27 maart, is te lezen dat
den beclaechden den Heeren pastoeren comende met schel ende belle met het hoechheijlich Sacrament van een(i)gen crancken in eijn openbaere ende publijcqe straet is tegemoet gecomen sonder gebuerlicke eere ende reverentie te bewijsen maer stolt (stout=trots) ende verachtelicker wijse neffens ende voer gegaen alleijn sijnen hoet affdoende oft verstoetende gelijck der eijn burger den anderen soude moegen doen.
Ook de koster Jan Stotens heeft dat gezien ende voorbij is gegaen sonder behoirlicke eere ende reverentie te bewijsen oft sijne knijen te buijgen.
Er wordt nog een ander feit bij betrokken. Zo’n twee jaar geleden tijdens de vasten lag Jan Perrens ziek in bed. Toen heeft de pastoor hem bezocht ende vermaent tot den alden catholijcke apostolische gelove. Toen heeft Jan onder andere gezegd daer sijnder veel (meijnende ons catholijcquen) die als se haeren paesschen gehalden hebben te bier gaen ende droncken hun droncken.
De pastoor verklaart ook nog desgevraagd dat hij wel van goeden ende geloeffwerdigen luijden bericht is ende oick sekerlick verstaen heeft dat den beclaechden tánderen tijden gegeckt ende gespot ende geschimpt heft op de processien die hier gehalden worden.
Dit alles resulteert in de eis dat Jan Perrens verbannen wordt, zoals dat ook reeds eerder gebeurd is met een zekere Dierick van Ghoor.