Op 19 januari 1692 wordt Anthoon Snijers veroordeeld wegens tovenarij en uit de stad verbannen. Snijers, op dat moment wonende in Boshoven, geeft zich uit als genezer van mensen en dieren. Anthoon Snijers kan geesten oproepen die hem vertellen wat de zieken of de eigenaren van de beesten moeten doen.
Die geesten zeggen Snijers dan bijvoorbeeld dat de zieken op bedevaart moeten gaan. Maar daarnaast zorgt het geven van kaarsen, graan en zelfs geld voor genezing. Maar van genezing is geen sprake. Dat wordt een aantal gedupeerden te gortig en die wenden zich tot schout Arnold Costerius.
Deze doet vanaf 1690 onderzoek en daagt Snijers voor het gerecht.
In februari 1690 beginnen de verhoren van zeven getuigen die door Anthoon Snijers zijn bedrogen. Ook Snijers wordt aan een verhoor onderworpen. Hij voert aan, mensen die zijn raad inroepen alleen te zeggen het Onze Lieve Vader te bidden. Hij heeft nooit geld gevraagd.
Als verschoning geeft hij aan de biecht te hebben gedaan.
Kennelijk oordeelt de rechtbank dat er wel degelijk sprake is van tovenarij. En dat is iets dat door de kerk en het wereldlijke gezag ten strengste verboden is.
Snijers wordt op 19 januari 1692 uit Weert verbannen. Op bevel van de schout Costerius wordt door de gerechtsboden Matthijs Ketelaars en Reijner Vaes en de veldboden Willem Ghijsen en Giel Henijdrickx de veroordeelde Anthoon Snijers in het openbaar uitgeleide gedaan tot aan de grens van het rechtsgebied van Weert.