Voor het tweede jaar is de Apollozaal volgeladen met vier lange tafels en stoelen, de enscenering voor de grootse openingszitting van het seizoen 1970-1971. Burgemeester Breekpot en wethouder L. (voorheen Leike) de Borgie, bezig met een andere carrière, zijn erbij aanwezig. De avond wordt verder weer de beproefde opwarmer voor de komende Bonte Avonden en al het andere carnavalsgebeuren daarna.
Koos Neijnens debuteert als artiest met een mooie Ode aan ut Umbelderke, de piepkleine legendarische stadsomroeper van Weert in lang vervlogen tijden. Wiel Derckx en Jo Janssen zijn weer populair met hun liedjes en sketches. Het vastelaovendj-lidje Naeve mien schoôn van mevrouw Cuypers wordt, samen met Wiel Derckx, ijverig door de zaal gerepeteerd en massaal meegezongen. De Boore-Hermeni-j en een Tirolerkapel houden de stemming er prima in. Vorst Jan laat er op zaterdag aanhet begin van de gala-Bonte Avond geen gras over groeien: er is zoveel belangstelling voor kaarten dat er een extra voorstelling komt. Het eerste applaus is binnen…. Het volgend groot applaus is voor Huub van den Bosch en Jo van der Velden, achter de schermen (ook letterlijk) van onmisbare steun voor het carnaval en de Bonte Avonden in Weert. Zij ontvangen de Zilveren Buut van de S.L.V., de Samenwerkende Carna-valsverenigingen in Limburg. Burgemeester Breek-pot en oud-burge-meester Van `Grunsven ontvangen de eerste Vastelaovendj-elpee van het Weerter Mannenkoor. Ook Ger Teunissen maakt zijn debuut op de Bonte Avonden. Inmiddels zijn er acht voorstellingen met hilarische sketches, kolderliedjes en alles wat deze Bonte Avonden tot een uniek carnavalsgebeuren in Limburg en daarbuiten maakt. Daarbij mogen zeker de optredens van de Boore-Hermeni-j, het Cocktail Quintet en het Weerter Mannenkoor niet onvermeld blijven. De kwaliteit van dit 56 man sterke koor is anno nu nauwelijks uit te leggen: de vocale prestaties, de teksten… Opnieuw moeten de woorden ‘uniek’ en ‘legendarisch’ daarbij een beetje helpen. De song Aquarius uit de destijds nog betrekkelijk nieuwe en enorm populaire musical Hair geeft inspiratie voor een vocaal – massaal door de zaal meegebulderd – eerbetoon aan de gemeentebode Jacques Aquarius. Ook de redelijk uit de hand gelopen verbouwing van de ambstwoning van de burgervader ontsnapt niet aan de muzikale satire van het koor. Gedurende acht avonden is er drie uur lang entertainment, gretig opgezogen door zo’n vijfduizend toeschouwers en gefaciliteerd door een kleine vijftig amateurs (maar bepaald niet in de negatieve betekenis) op, achter en opzij van de Bühne. Burgervader Breekpot zelf ontvangt Fred Weerts op het toneel en presenteert hem even later, getooid met de versierselen van zijn waardigheid, als Prins Fred d’n ieërste. Deze maakt tijdens zijn eerste Prinselijke toespraak zijn devies Alle oore telle en zijn Ridderorde Ut bellendje belke bekend. Zijn intentie is, met andere woorden, de Weerter Vastenavond te laten klinken als een klok. Tijdens de speciale Bonte Avond voor de kinderen, de wichtermiddig, wordt Jos Hensels uitgeroepen als Jeugdprins Jos II 1971. Hij roept alle kinderen op deel te nemen aan de kinderoptocht met zijn devies: alle klein oppe bein. Tijdens het Boerenbal, nog steeds het meest populaire onder de carnavalsbals, komen Brigit van Geldorp en Bert Jacobs als Boorebroeëdspaar tevoorschijn. Dit jaar geen Rogstaekerin van ut jaor op het Prinsenbal. De teller blijft dus (vooralsnog?) op tien staan. Het eigenlijke carnavalsfeest begint al op zaterdagmiddag met de installatie van Jeugdprins Jos II door Opper-Opper-Rogstaeker burgemeester Breekpot. De ontvangst vindt plaats in de raadszaal van het stadhuis in aanwezigheid van de kleine Raad van Elf, Vorst Jan en Prins Fred I. De Weerter jeugd staat buiten te wachten tot ‘hun’ Prins weer een van hen is. Volgens de krant een minder goede keus: waarom mag de jeugd niet zien hoe de Jeugdprins de sleutel van het stadsachterpoortje krijgt, de burgemeester verheft in zijn Orde enz? Het wordt een teleurstelling voor de Weerter wichter genoemd.
’s Avonds wordt Prins Fred met zijn gevolg, waaronder de Adjudanten Huub van den Bosch, Jan Rooymans, Piet Koenders en Paul Stribos, in een soortgelijke ceremonie betrokken. Het hele gezelschap trekt vervolgens naar de Apollozaal waar de verse heerser over de Rogstaekersstad ‘open hof’ houdt. Het wordt een mooi feest en een prima opstap naar de dag van morgen, carnavalszondag. Dan trekt onder optimale weersomstandigheden een van de beste optochten van na de oorlog door Weert. Natuurlijk is de actualiteit weer inspiratiebron voor veel kolder, humor en artisticiteit. Zoals De Lapzwanze bijvoorbeeld die de komende volkstelling langs laten komen. Of De Zwieëloeëre die door een Kabouterpartij onnavolgbaar lokale en nationale politieke ontwikkelingen laten oplossen. Dat Weert binnenkort de zinken vuilnisemmers gaat vervangen door plastic zakken wordt via een aantal carnavalsgroepen wel duidelijk. De kwaliteit van de stoet wordt mede bepaald door bijvoorbeeld de creaties van De Bloeëtkek, De Kuiters en De Wuppers. De Zweeloeëre behalen het hoogste aantal punten en dus de wisseltrofee, De Gouden Rog, bij deze door tachtigduizend toeschouwers bezochte optocht, die – waarschijnlijk wat gevoed door enig chauvinisme – in de krant wordt betiteld als ‘het pronkstuk van de Limburgse vastelaovendj’. Na de kinderoptocht op maandag trekt – met veel muziek – op dinsdagmiddag de Rogstaekerstocht rondom het stadhuis. Het verbranden van de rog betekent het einde van deze zeer geslaagde carnaval. De dag erna, op aswoensdag, overlijdt – symbolischer kan bijna niet – Zjang Vaessen, Rogstaeker in hart en nieren, Ieërevorst en een van de oprichters van Vastenaovundj Vereniging De Rogstaekers in 1936.
Prins
Fred I Weerts
Adjudanten
Huub van GônneBertje
Koetje Pienders
Jean de sa Mère
Will Mies van Kurneel
Saultje Pribos
Jeugdprins
Jos II Hensels
Liedje: Naeve mien schoon
Refrein:
Ich wil mien schoon uut doon,
en dan d’r naeve loupe.
Det kán-neet, zieet mien vrôuw,
dan krie-jae van de kaoj,
Eur veut boont en blouw…
En noow moog ich van mien vrôuw
neet mien schoon uut doon,
En ich loup zoee gaer us naeve mien schoon!
Ich heb ut neet hoeeg in de bol,
det liktj neet in mien lien.
Mer wae-jae woeerum
ich mien schoon uut wil,
Mien aegurstouge doon zoee pien…
Refrein
Al bleenke mien schoon nog zoee schoeen,
ich kán d’r neet op staon.
En as ich de káns, heb dan zee-jae mich,
Op bloeet veut d’r naeve gaon…
Refrein
Gouden Rog
De Zweeloeëre