In 1887 besluit toenmalig deken Johannes Godefridus Custers de toren van de Martinuskerk te ‘voltooien’. Hij wordt daartoe aangezet door Mgr. Rutten, deken van de stad Maastricht. De Grondwetsherziening van Thorbecke bijna veertig jaar eerder, die bepaalt dat alle godsdiensten voor de staat gelijk zijn, doet het katholieke zelfvertrouwen herleven en overal in den lande verrijzen neogotische katholieke kerken of worden nog bestaande kerken verfraaid. Ook de verhoging en voltooiing van de Sint-Martinustoren in Weert mag in dat licht bezien worden al speelt het in die dagen steeds gunstiger wordende economische tij voor de stad Weert ongetwijfeld ook een rol.
Het laatnegentiende-eeuwse ontwerp voor de verhoging van de toren is van de hand van architect Johannes Kayser uit Venlo. Hij herinterpreteert in zijn ontwerpen vrijelijk de middeleeuwen. In Weert laat hij de dan ruim 300 jaar oude stompe torenspits van de toren verwijderen zodat aan het bestaande middeleeuwse metselwerk van bijna 30 meter hoogte nog eens 20 meter kan worden toegevoegd. Ook het traptorentje aan de zuidzijde van de toren krijgt daarbij zijn huidige vorm. Tussen 4 hoekpinakels van elk 9 meter hoog, onderling verbonden door een balustrade met spitsboogjes, verrijst een zéér langgerekte, eikenhouten, met leien gedekte en opengewerkte spits van 40 meter. Het geheel wordt bekroond door een hoog smeedijzeren kruis (17,80 meter) met vergulde elementen en een windhaan. Bij afronding van de werkzaamheden meet de toren 104,80 meter, al valt op de esthetische kwaliteit (zo vinden sommigen) het nodige aan te merken. Desondanks is hij op dat moment de op 2 na hoogste toren van Nederland, na de Domtoren in Utrecht (112,32 meter) en de toren van de Nieuwe Kerk in Delft (108,75 meter).
De negentiende-eeuwse verhoging van de Martinustoren houdt de daaropvolgende decennia echter maar ten dele stand. Al in 1906 wordt op last van de toenmalig Rijksbouwmeester Pierre J. Cuypers het kruis met 7 meter ingekort en ontdaan van vrijwel alle ornamenten omdat het gevaarte bijna 60 cm uit het lood staat. Deze noodzakelijke ingreep kan helaas niet voorkomen dat tijdens een najaarsstorm in 1940 de hoge spits naar beneden stort. Hij neemt in zijn val een van de vier hoekpinakels mee, vernielt een aantal gewelven van de kerk en vaagt het aan de Oude Markt gelegen hotel de Vesper compleet weg. De toren staat er vervolgens bijna twee decennia ‘onthoofd’ bij.
In 1951 schrijft het kerkbestuur een prijsvraag uit voor een nieuw ontwerp voor de torenbekroning. Winnaar is Theo Verlaan uit Berkum wiens verkozen inzending echter pas wordt uitgevoerd in 1960 wegens subsidieperikelen. Zijn ontwerp voorziet niet enkel in een bekroning maar ook in een restauratie van de bestaande onderbouw. Zo worden de door Kayser vervaardigde spitsbogige galmgaten dichtgezet met nieuwe, gelaagde muurvlakken en maken de hoekpinakels plaats voor kleinere contreforts. Uit hun midden rijst een lantaarn op, een grote beiaard waarvan de plattegrond min of meer bestaat uit een vierkant met afgevlakte hoeken. Deze lantaarn wordt letterlijk bekroond door een kroon met een verguld kruis. Het ontwerp vertoont in zijn vormgeving een duidelijke gelijkenis met dat van de Eusebiuskerk te Arnhem uit 1964; niet geheel toevallig, want die torenverhoging is ontworpen door dezelfde architect.
De bekroning van de Sint-Martinustoren draagt in verhouding echter een meer uitgesproken jaren 50 signatuur mede doordat er veel minder gotische detailelementen zijn gebruikt dan bij zijn Arnhemse navolger. Toch was er in het aanvankelijke ontwerp van Verlaan wel degelijk sprake van gotische detailelementen, getuige de bij de prijsvraag ingediende tekeningen van het winnende ontwerp, maar het juryrapport van destijds achtte een zekere versobering en vereenvoudiging wenselijk.