België kreeg door het Verdrag van 1839, (onafhankelijkheid van België door Nederland werd erkend) recht op een rechtstreekse verbinding met Duitsland via Limburg voor de onbelaste doorvoer van goederen. Door de afscheiding van Nederland was de Belgische handel namelijk afgesloten van het vervoer over de grote rivieren, die allemaal in Nederland lagen. Een rechtstreekse verbinding van de haven van Antwerpen met Keulen de Rijn was dus van levensbelang. De eerste plannen voor het maken van een verbinding tussen Antwerpen en Mönchengladbach waren snel gemaakt.
Uiteindelijk zou het echter nog vijfendertig jaar duren voordat er daadwerkelijk met de aanleg werd begonnen. De oorzaak hiervan laat zich vrij gemakkelijk raden: ondanks het verdrag werkte Nederland tegen en vertraagde het proces behoorlijk. De Nederlandse regering voelde er weinig voor om de haven van Antwerpen te bevoordelen, noch om een in Belgische handen zijnde spoorlijn met alle toebehoren op Nederlands grondgebied aan te leggen.
De Belgische maatschappij ‘Societé Anonym de Chemins de fer du Nord de la Belgique’ kreeg uiteindelijk dan toch de concessie over het het Belgische, Nederlandse en Duitse gebied. De maatschappij ‘Grand Central Belge’ zou de nieuwe spoorweg in exploitatie nemen. Als voorwaarde voor de concessie stelde Nederland dat de stad Weert ook een station zou krijgen. Als tegenprestatie mocht de Grand Central Belge gebruik maken van het bestaande station Roermond. In 1875 werd begonnen met de aanleg van de IJzeren Rijn – de eerste grensoverschrijdende spoorlijn van Nederland.
Op het Nederlandse deel van de IJzeren Rijn werden de stations door de Belgische maatschappij volgens drie standaard formaten gebouwd. Het stadje Weert, dat met 7.500 inwoners eerder een flink dorp kon worden genoemd, kreeg een gebouw van gemiddeld formaat. De tweesporige gelijkvloerse lijn werd iets ten zuiden van de historische kern van Weert aangelegd. Het stationsgebouw kwam niet in het verlengde van de Dries (de huidige Stationstraat) te liggen, maar iets westelijker aan de nieuw aangelegde Parallelweg en aan het einde van de Wilhelminastraat. Het station was eenvoudig van opzet; eenlaags met een rechthoekig grondplan, een zadeldak en een gedeelte onderkelderd. Evenals de maat en de vorm was ook de architectuur gestandaardiseerd. De overige stations langs de IJzeren Rijn kregen dezelfde stilistische kenmerken; natuurstenen banden op de hoeken, een rond raam in de kopgevels, gemetselde penanten en tandlijsten.