Een hondenkar bij de binnenmolen. De Binnenmolen stond op de stadswal. Het molenerf lag naast het huis op de hoek van de latere Van Berlostraat en de Wilhelminasingel. De stadswallen werden in 1817 geslecht. De molen stond daarna vrij op een aarden verhoging, voorzien van opritten voor de molenkarren. Van de oude stadsgracht was omstreeks de eeuwwisseling nog slechts een smalle waterloop overgebleven. Tegenover de latere Van Berlostraat lag een gemetselde brug over de gracht in de weg, die toegang tot de stad gaf. In 1919 ging het College St. Joseph uitbreiden. De woningen tussen de molen en het College en ook de molen werden afgebroken. Op de plaats waar de molen heeft gestaan werd een tuin aangelegd.
Hondenkarren werden al afgebeeld op antiek Grieks aardewerk. Vanaf 1672 zijn Nederlandse gegevens bekend over honden die een bepaald soort wagentjes voorttrokken. Honden werden eeuwenlang als lastdier in groten getale voor, onder of achter een wagen ingespannen. Veel beroepsgroepen hebben gebruikgemaakt van de trekkracht van de hond, zoals de bakker, de groenteboer, de melkboer, de petroleumventer en anderen. Overal kwam het gebruik van het paard van de armen voor.
Het Nederlandse staatsbedrijf voor de posterij heeft tot 1922 brieven en kleine pakketjes met de hondenkar bezorgd. Het Nederlandse leger had ten tijde van de Eerste Wereldoorlog meer dan 1200 honden in dienst. De dieren werden in tweespan gebruikt voor mitrailleur-, munitie- en gereedschapswagens. In Nederland was het gebruik van een hond als trekkracht vanaf 1910 geregeld in de Trekhondenwet. Deze wet stelde regels en voorschriften in voor het gebruik van een hondenkar. 1912 werd de Anti-Trekhonden Bond opgericht. In 1962 werd deze vorm van dierexploitatie verboden.













