Magdalena van Egmond, vrouwe van Weert, verleent op 20 november 1652 aan de leden van het Cremersgilde (het gilde van winkeliers en marktlieden) het exclusieve recht om op de weekmarkten en op 2 augustus (Portiuncula) hun waren aan te bieden.
Op de vastgestelde jaarmarkten is het aan kooplieden van buiten de stad wel toegestaan hun waren aan de man te brengen. Blijkbaar verwatert dit recht in de loop van de eeuwen. Daarom richten de Weerter winkeliers, dan verenigd in het St. Nicolaasgilde, op 23 september 1732 een verzoek aan de magistraat om aan vreemde kooplieden de verkoop van handel in Weert buiten de jaarmarktdagen te verbieden. Dat betekent geen verkoop meer tijdens de weekmarkten en op Portiuncula door niet-Weertenaren.
Deze handelwijze is namelijk in strijd met het recht van 20 november 1652.
Om te voorkomen dat er toch handelaren van buitenaf hun kans waarnemen, wordt tevens gezegd dat de tijdelijke gildemeesters geen niet-winkeliers mogen aanstellen tot gildemeesters of achtermannen.