Peter Herckenbosch (kerkmeester, 58 jr.) komt met lijken aan bij de Molenpoort om ze in de kerk of op het kerkhof in de stad te begraven. De personen zijn buiten de stad aan de pest gestorven. De wacht weigert hem de toegang tot de stad. Hij beroept zich op een bevel van de schout.
De wacht bestaat uit de volgende schutters: de 28-jarige rotmeester Wijnant Schaven, Thonis van Heijthuijsen, oud 47 jaar, Jan Bloemerts en Kerst Horens.
Peter Herckenbosch protesteert met het argument: “Ick ende de pastoer commen van den scholteth ende hebbe commissie om dije lijcken in te laeten“. Dit blijkt bluf te zijn, want in het proces (26 juli) waarin hij zijn optreden moet verantwoorden geeft hij toe dat hij wel “metten pastoer bij de schout is geweest ende consent gevraecht heeft om die lijcken in te brenghen maar dat die scholteth hem sulcx geweijgert heeft seggende: Neen, Ick ben maer een persoen Ick”.
Echter, het besluit over de lijkbezorging is opgesteld na raadpleging van een brede vertegenwoordiging van de bevolking: schout, rentmeesters, schepenen, dekens en broedermeesters van de schutterijen.
Deze is de voorgaande dag nog een keer vanaf het stadhuis afgekondigd. Peter Herckenbosch lapt dit unaniem genomen besluit aan zijn laars en houdt obstinaat vast aan zijn standpunt.
De volgende dag, dinsdag 27 juli, wordt het oordeel uitgesproken: een rosenobel (= een gouden munt) om de schout te verzoenen als vertegenwoordiger van de landsheer en de betaling van tweemaal zestig schellingen. Dit komt neer op 45 gulden.
Dit betekent dus dat de lijken buiten de stad waarschijnlijk in een massagraf begraven zijn zonder een christelijke begrafenis in gewijde aarde te krijgen. Dit is in veel testamenten uit die tijd een vaak geuite wens, maar in dit geval heeft de vrees voor bemettingsgevaar tot een andere uitkomst geleid.