Hester van Haelen, weduwe van Joseph Koeten alias Guldenhooft, verklaart op 15 juni 1601 de omstandigheden waarin in 1569 haar man de stad schielijk heeft moeten verlaten. Om te voorkomen dat de goederen van de echtelieden in beslag genomen worden, wat onherroepelijk zou volgen, wordt er een list bedacht.
Joseph Koeten is in 1566 burgemeester van Weert, is calvinist en heeft het katholieke geloof afgezworen. Wanneer Weert in 1569 door de Spanjaarden bezet is en er na enige tijd een onderzoek op gang komt naar de gebeurtenissen in 1566, vertrekt hij om arrestatie te voorkomen naar Maaseik, later naar Haarlem.
De verklaring van weduwe Hester van Haelen, 35 jaar na dato, is een van de weinige die openlijk laat zien, hoe dit werkelijk in zijn werk gaat. Zij verklaart ten overstaan van de schepenen Hans van Heijthuijsen en Reijner Gielkens, ‘cranck zijnde, maer bij goeden verstande wesende dat haer man Joseph Koeten alsulcken huijes ende hoff op dije hechstraet geleghen ter eenre Wijlmen Aeriaens, ter anderen Huijeben Eegens zijnen neeff Franssen Koeten in handen ghestelt heeft ende geguett ende dat ter oersaecken, soe haeren man Joseph op dat mael in Hollandt zoude reijsen met den woon opdat in zijn absentie egheen confiscatie zoude gheschieden. Bekendt Hester alnoch… dat Frans Koetten van hett voorschreven huijes ende hoff.. aen haeren man Joseph Koeten noijtt cruijes, helder (heller) oft pennick heeft gegeven, maer zulcx alleenlijcken gheschiett om te verhueden die confiscatie als voorschreven is.’