Tijdens archeologisch onderzoek naar de voorhof van Kasteel Nijenborgh is een deel van de tussengracht opgegraven. Tussen het puin kwamen een paar stukken van een kacheltegel tevoorschijn.
Warmtebron
Tegelkachels zijn ontstaan in Centraal Europa in de 12de en 13de eeuw. Later verbreidde het gebruik ervan zich uit over Noordwest-Europa. In de Middeleeuwen verwarmde men zich in de meeste huizen bij een open vuur op de vloer of in de wandschouw. Daarnaast kwam ook een gesloten warmtebron, de uit tegels van aardewerk gemetselde kachel in gebruik. De voordelen van de tegelkachel waren: afwezigheid van hinderlijke rook, een gelijkmatiger verspreiding van de warmte en een economischer brandstofverbruik. Maar daar hing dan wel een prijskaartje aan, want de vervaardiging was heel duur. Daarom treffen we ze in de 12de en 13de eeuw vooral aan in adellijke behuizingen. Behalve in adellijke woongebouwen zoals burchten en kastelen, zijn ook resten van tegelkachels in abdijen, herenhuizen, en in belangrijke stedelijke en openbare gebouwen gevonden.
Vervaardiging
Tegelkachels bestonden uit een onderbouw waarin het vuur werd gestookt en een bovenbouw die de uitstraling van de warmte verhoogde. Ze werden met de achterzijde tegen een muur geplaatst en van brandstof voorzien door een opening in de wand. Dit gebeurde vanuit een aangrenzend vertrek, bijvoorbeeld de keuken of een buitenplaats. Via deze weg werd ook de rook afgevoerd. Vroege kachels waren opgebouwd uit eenvoudige steen- en mortelmetselwerk waarin ronde potten van aardewerk werden ingemetseld. Op deze wijze vergrootte men de warmteuitstraling. In de tweede helft van de 14de eeuw kwam de nistegel in productie. In de loop van de 15de eeuw onderging de nistegel een verfijning door middel van een open siergevel van vormsnijwerk die vaak ontleend werd aan de laatgotische architectuur.
Reliëftegel
Rond 1500 werd de nistegel geleidelijk verdrongen door de reliëftegel, ook wel paneeltegel genoemd. Op dit soort tegels was het makkelijker om reliëfvormen en polychroom beschilderde decoraties aan te brengen. Op de achterzijde zijn behalve roetsporen ook vaak nog de afdruk van een doek zichtbaar die men gebruikte om de tegel van de mal te scheiden. Gebruikte men in de 14de en 15de eeuw voornamelijk groen- en in mindere mate geelkleurig loodglazuur, aan het einde van de 15e eeuw lukte het de tegelbakkers ook witte, zwarte, blauwe, paarse, oranje en bruine kleuren te verkrijgen. Groenkleurig loodglazuur werd echter het meest toegepast.
Decoratie en symboliek
De ontwerpers van kacheltegels gebruikten beeldmateriaal uit hun tijd zoals houtsneden en etsen en gravures. Aan de afbeeldingen lag vaak een symbolische betekenis ten grondslag. Ze werden versierd met blad- en bloemmotieven, dieren en fabeldieren, heraldische afbeeldingen, heiligen, krijgslieden en edelen (minneparen). In de 16de eeuw waren voorstellingen uit het Oude en Nieuwe Testament populair.
Mogelijk zijn bij de afbraak van het kasteel de resten van de kachel met het bouwpuin afgevoerd. Individuele tegels kunnen wel secundair gebruikt zijn als decoratie en nog lange tijd de woonkamer hebben opgesierd.
Onderstaande foto’s: vondsten in Weert
Brontekst: Archeologische Werkgroep Haarlem