Aan de Korenmarkt, Begijnensteeg en de Maasstraat lag het klooster der Wittevrouwen of Kanunnikessen van de H. Augustinus met de naam Maria-Wijngaard. In de eerste helft der vijftiende eeuw woonden daar drie vrome maagden, die een congregatie van de derde regel van de H. Franciscus vormden. De derde orde is een niveau binnen een kloosterorde. Leden van een derde orde worden tertiaressen genoemd. De eerste orde van de ordenfamilie bestaat uit mannelijke religieuzen die de gewone kloostergeloften hebben afgelegd. De tweede orde is de vrouwelijke tak. De derde orde omvat niet-gewijde gelovigen (leken) die leven volgens een zogenaamde ‘derde regel’. Reguliere derde-ordeleden leven in conventen. Zij leggen geloften af (de “derde regel”), die echter minder streng zijn dan die van de eerste en tweede orde. Leden van de derde orde verschillen voor het oog van de wereld niet veel van andere kloosterlingen. Ze worden aangeduid als broeders en zusters.
In 1442 stond de bisschop van Luik de bouw van een kapel toe. De zusters verklaarden in 1446 dat maximaal zestig religieuzen in het convent toegelaten zouden worden. In 1460 namen de zusters het kleed van de orde van de H. Augustinus aan en gingen over naar de regel van Windesheim. In 1525 werd met de bouw van een kerk begonnen, die op 20 april 1539 door de Luikse wijbisschop Gideon van der Gracht gewijd werd.
De meeste tertiarissenkloosters in de Zuidelijke Nederlanden werden na de komst van de Fransen in 1794 opgeheven en niet meer heropgericht. De franciscanen kennen de meeste omvangrijke derde orde in België en Nederland. Deze tertiarissen volgen de derde regel van Franciscus van Assisi en omvatten naast broeder- en zusterkloosters ook lekengemeenschappen die zich tot de franciscaanse spiritualiteit aangetrokken voelden. In de 15e eeuw werden veel gemeenschappen van begijnen en begarden omgezet in franciscaanse tertiarissenkloosters.
Franse bezetters
De periode 1783-1786 werd gekenmerkt door de vele plakkaten, die keizer Jozef II op het gebied van de godsdienst uitvaardigde. Op 17 maart 1783 verordonneerde hij de opheffing van de kloosters van de contemplatieve orden, omdat deze nutteloos zouden zijn. Op 13 april werd het klooster van de Reguliere Kanunniken opgeheven, maar op verzoek van de Weertenaren weer in ere hersteld. Hetzelfde gebeurde met het klooster van de Witte Nonnen. Weert telde op 12 juni 1784 overigens 5.583 inwoners, onder wie 103 geestelijken en 76 religieuzen. Op 10 februari 1797 werden de Witte Nonnen uit hun klooster aan de Maasstraat verdreven, waar op dat moment 25 zusters woonden. Een schriftelijk protest mocht niet baten. Op 14 september 1803 werd het klooster voor 8200 francs verkocht aan zes personen. In 1836 werd de kerk afgebroken.
Begraafplaats
Behalve in de kerk en op het kerkhof van de Minderbroeders blijken ook in de kerk en op
het kerkhof van de Wittevrouwen aan de Maasstraat personen begraven te zijn, die niet tot
de kloosterfamilie behoorden. Toen er in 1779 een geschil was ontstaan tussen de parochie
St.-Martinus en het zustersklooster over het begrafenisrecht van niet-kloosterlingen, maakten de zusters een lijst op van alle niet-kloosterlingen die sinds 1548, voor zover hun
bekend, in hun kerk of op hun kerkhof ter aarde waren besteld. De lijst telt 43 namen.
Vermoedelijk is het klooster ooit gesticht als Begijnhof
Begijnen waren alleenstaande vrouwen die rond het einde van de elfde eeuw in heel West-Europa opkwamen onder invloed van een combinatie van economische, sociale, religieuze en politieke factoren. Ze waren pioniers omwille van het literaire genre van de volkstaal-theologie, maar vooral door een nieuwe levensstijl in een begijnhof. Mannen die tot deze levensstijl overgingen zijn begarden (ook gekend onder de term ‘begaarden’ of ‘bogaarden’). De oorsprong van het woord ‘begijn’ is onduidelijk, maar er zijn enkele hypothesen. De beschermheilige van de begijnen is Begga van Herstal, waardoor het woord kan afgeleid zijn van deze patrones. ‘Begijn’ kan ook duiden op de kleur van hun pijen: beige of verwijzen naar de Albigenzen. Ook wordt wel verondersteld dat de term ‘begijn’ is afgeleid van de stam begg die zou duiden op mompelen, stamelen (vgl. het Franse bègue= stamelaar). In deze opvatting is een begijn een vrouw die voortdurend gebeden prevelt.
Brief graaf Jacob I (uit 1453, gemeentearchief Weert)
Wir Jacob Greue toe Huerne here tue Althonae toe Montengys und toe Corttersem doin kont allen luyden. Ende bekenne mit dese brieue voer onss eruen ende naecomelingen dat wir belieft ende consentiert hebben. Belieuen ende consentieren mit desen brieue sulcke vergaderinge van susteren vander derden, ReguIen sinte franciscus orden. Als vergadert sijn toe Weerdt in onsen lande van Huerne ende hebben denseluen omme goetz willen ende toe verbeteringhe honre Neringen previlegien ende vesten gegont ende gegeuen als hier nae beschreuen volgen. Inden iersten dat alle eruen ende guedt gereydt ende ongereydt dat tij nu op dach datum des brieffs hebben ende besitten van nu voert aen erffljck ende ewelick sullen hebben ende behalden ende dessgelijcks moegen die susteren die daer in sijn oH hiernaemaels comende weerden hoere weederlijck erue ende guedt daer in brengen en dat hoere leuen lanck besitten ende voert erfflick aerinne laeten Beheltelick dat die noiste erffgenamen sulgher suster die hoer goet alsoe daer inne bringende weerde mach bynnen den noisten Jaere nae hoere doet dat erue oH erffljck guede loessen mit seuen penningen daer dat erue acht penningen weerdt wese dat is eyn guet twintich gulden weerdt is mach die naeste erHgename lossen mit achteendenhaluen ende alsoe voert nae beloupe des guets mit beloupe des gelts. Ende alle vuersz. punten sullen staen in sukken vuerwaerden Soe wat guets sij nu hebben off hernamaels krijgen dat sij onss daer van Schatz dienstes beeden ende Rechtz gehoersam sullen sijn ende dat oH die guede van on ss oH van onsen Ampluyden ontfangen gueden ende ontgueden gelijck als des guets recht gelegen ende aen hoen comen is I ende beheltelijck onss ende onsen naecomelingen onsel’ heirlicheyt ende Rechten ende sij en sullen boeuen tzestich personen nyet hal den I soe byechter I mueder I ende susteren I Des tue orkonden hebben wir Jacob Greue tue Huerne vu ers. onsen Siegel aen desen brieff doen hang hen inden Jaere onss Heren dusent vierhundert ende drijenvijftich … ‘opden Sondaghe …