Jan Henderiks, beter bekend als Bolle(n) Jan, werd in 1876 geboren in Weert als zoon van het echtpaar Henderiks-Hermans. Hoewel hij zijn naam vaak als ‘Hendriks’ liet opschrijven, was de juiste spelling ‘Henderiks’. Het gezin woonde in de Molenstraat, waar vader Hendriks een graanhandel dreef naast het monumentale Muntgebouw. Jan groeide op met zes broers en één zus.
De familie Hermans, aan moeders kant, was diep geworteld in de Weerter gemeenschap. Neef Guus Hermans was huisarts en, net als later zijn zoon Jos, praktiseerde hij vanuit een monumentaal pand aan de Oelemarkt. Voor Bolle Jan, die in een open auto reed, was het handig om door het raam van de spreekkamer recepten op te halen, die vervolgens door een knecht bij de apotheek werden opgehaald (aldus kleinzoon Jos Smeets). De familie Hermans had een groothandel in koloniale waren, een koffiebranderij en een azijnfabriek. Zowel vaders- als moederszijde van Jan behoorden tot de bovenklasse van Weert.
Vroege ondernemerschap en de bijnaam ‘Bollen Jan’
Jan trad al vroeg in de voetsporen van zijn vader, maar was nog gewiekster. Aan het eind van de negentiende eeuw kocht hij voor een klein bedrag een gezonken schip in de haven van Rotterdam. Dit schip was geladen met bloembollen, een aankoop die vermoedelijk leidde tot zijn bijnaam “Bollen Jan”. Hij wist het schip te lichten en de lading bloembollen werd in Weert gemengd met graan en vermalen tot veevoer, wat hij met flinke winst aan boeren verkocht.
Het huwelijk met Maria Meewis
In 1900 trouwde Jan met Maria Meewis, die twee jaar ouder was dan hij. Maria was de dochter van Frans Meewis, de eigenaar van de succesvolle “Exportslagerij Weert”, de voorloper van het bekende “Limco”. Dit huwelijk versterkte Jans maatschappelijke positie verder.
De Exportslachterij van de gebroeders Frans en Matheus Meewis aan de Parallelweg, ging na de crisis in de dertigerjaren de Bacon Factory heten en exporteerde naar Engeland, maar de export was geheel afgenomen. Ook zij kwamen in financiële moeilijkheden en werden noodgedwongen in 1938 overgenomen door de Limburgse Land en Tuinbouw Bond (LLTB) en werd “Limco”. Overigens is de familie Meevis ook de stichter van de boerderij “Ledze hoeve” op de Schansstraat in Nederweert.
Een groeiend gezin en verdere familierelaties
Het echtpaar Henderiks-Meewis kreeg vijf kinderen: Maria (1901), Johannes (1903), Pierre (1905), Petronella (1906) en Elza (1908). Helaas overleden Maria en Johannes op jonge leeftijd. Elza trouwde in 1933 met Henri Emmanuel Smeets, eigenaar van drukkerij Smeets in Weert. Bij haar huwelijk kreeg Elza een bruidsschat van 30.000 gulden, wat toen een enorm bedrag was. Dit geld droeg mogelijk bij aan de verdere expansie van Drukkerij Smeets.
Villa Karelke en de ontginningen
In 1909 liet Jan aan de Biest, tegenover het kasteel, een villa bouwen: Villa “Karelke”, ontworpen door de Rotterdamse architect Kraaijvanger. Hij woonde daar tot zijn dood. Deze villa, gebouwd in art nouveau-stijl, werd een symbool van zijn succes. Achter de villa lagen ook twee koetshuizen.
.
Ontginningen
In 1905 kocht Jan Henderiks in Altweerterheide 80 hectare bos en heidegrond om te ontginnen. Hij betaalde voor die woeste grond 800 gulden. Dat is 10 gulden per hectare en dus 0,1 cent per vierkante meter. De ontginning geschiedde met schop en ploeg. Om de stobben van de gekapte dennen uit de grond te trekken, werden vier paarden voor de ploeg gespannen, dus 4 pk. Op veenachtige gedeelten, waar de paarden niet uit de voeten konden, werden ossen ingezet. De dagloners die op de ontginning werkten ontvingen één gulden per dag, zeg maar 10 cent per uur. Als het regende konden ze thuisblijven en werd er niets verdiend. Maar zet die verdienste eens af tegen de grondprijs van 0.1 cent per m2! Een dagloon van 1 gulden was dan goed voor 1.000 m2 woeste grond. Maar daar kun je niet van eten.
Driekske Lenders werd als opzichter aan getrokken. Driekske kwam uit Helden, zijn vrouw Gon Trienekens uit Maasbree. Zij woonden vanaf 1940 op de Wetering. Onder leiding van Lenders kreeg de eerste ontginning van Jan vorm. Het bedrijf lag aan de huidige Karelkeweg in Altweerterheide en kreeg de naam “Karelke”, verwijzend naar Karelke Schaken (1843-1919) een “menke” van klein postuur die daar grond en een boerderijtje had. Hij heeft zijn grond en boerderijtje later aan Bollen Jan verkocht en werd door hem in dienst genomen. Het gebied had dus al in de volksmond de naam “Bi-j Karelke” en Bollen Jan bevestigde deze naam nog eens.
De wegen in Altweert waren rond 1900 zo slecht dat de afstanden te voet werden afgelegd. De afstanden werden toen ook niet in kilometers, maar in looptijd uitgedrukt. Zo lag Karelke op ruim 5 kwartier afstand van de stad. Vervoer van goederen er naar toe, was helemaal een crime. Kunstmest en kalk werden dan ook per tram aangevoerd tot in Tungelroy, vanwaar men het dan met paard en kar naar de Hei vervoerde. Dat ging blijkbaar sneller. Vandaar dus het verzoek van bewoners van Altweert c.s. en belanghebbenden uit de stad bij de gemeente, om de weg vanaf den Dries (Sutjesweg) richting Altweert te verbeteren. Dit vanwege de aan- en afvoer van goederen (o.a. zand) bestemd voor- en komende van het Wijfelterbroek en “Karelke” (In een later bericht is te lezen dat Karelke op 450 m. van de splitsing Hellestraat-Eltenboschdijk (Bocholterweg- Heltenboschdijk) ligt. Karelke begon dus waar de Meilossing de Bocholterweg (Toeta Toeën/ Lamerikx ) kruist.
Klein Karelke
Het boerderijtje van Karelke Schaeken, “Klein Karelke” genaamd, is door Bolle Jan vervangen door een solider onderkomen. Het materiaal dat hij voor de bouw nodig had, was afkomstig van een sloopwijk in Antwerpen en is per schip aangevoerd. Het werd een uitspanning, annex kantoortje van Bolle Jan. Hier vond ook de openbare verkoop van vee, hout en landbouwgewassen plaats. Karelke was behalve boerderij dus ook een café, zoals je toen in onze omgeving wel vaker zag. Meestal was dat gewoon in de woonkamer of keuken. Dit was niet alleen om een centje bij te verdienen, maar ook voor de gezelligheid.
Deze uitspanning was dan ook niet bedoeld voor de “gewone man”, maar werd vooral bezocht door de “beter gesitueerden” uit de stad. in 1930 kocht Zjaak Meeuwissen “Klein Karelke”. Dat is later door zijn zoon Wiel (1925-1975) overgenomen. Omdat de boerderij al vrij snel te klein bleek voor bewoning, zijn de er naast gelegen stal en schuur afgebroken en is een woning met daarachter stallen gebouwd. Het fraaie gebouw van weleer is nadien gebruikt als opslagplaats.
Moderne zuiveringsinrichting afvalgranen en zaden
In 1912 richtte Jan in Weert aan de Zuid Willemsvaart een graan-, kunstmesthandel en veevoederfabriek op. Tien jaar later zou Jan deze fabriek verkopen aan de Limburgse Land- en Tuinbouw Bond (LLTB) en enige tijd later werd dit een onderdeel van Landbouwbelang.
Groot Karelke
In 1910 bouwde Bollen Jan aan de Bocholterweg in Altweerterheide een grote ontginningsboerderij: “Groot Karelke”. Ook weer in de typische stijl van zijn andere bedrijfsgebouwen. Momenteel in het bezit van de familie Schram, die daar inmiddels al vier generaties boert. Zij streken er in 1928 vanuit het Friese Balk neer. Bij ernstige droogte werd de Bocholterbeek “doorgestoken” om de weilanden te bevloeien.
In augustus 1910 staat in de Nieuwe Koerier dat Jan Hendriks wéér grond heeft gekocht in Altweert: “De heer J. Hendriks-Meewis, de eigenaar van de uitgestrekte ontginningen bij Karelke onder Altweert, is thans bezig met het bouwen aldaar van eene groote modelboerderij, volgens plannen van de Nederlandsche Heidemaatschappij”. Hiermee wordt dus “Groot Karelke” bedoeld, het gebied gelegen tussen de huidige Bocholterweg, Herenvennenweg, Grotesteeg en Heihuisweg. Dit is de ongeveer 80 ha waar steeds over gesproken wordt, maar dit is dus zijn 2e aankoop in Altweert. De 10 gulden die hij per ha. betaalde, waren natuurlijk “peanuts” voor deze succesvolle graan- en kunstmesthandelaar, die eigenlijk alles aanpakte waar wat aan te verdienen viel. In 1911 werd met de ontginning van Groot Karelke begonnen.
Ontginning van Landgoed ‘Het Kruis’
Bollen Jan had in 1915 circa 350 hectaren woeste moerasgrond aangekocht, die gelegen was aan de zuidzijde van de Noordervaart in Nederweert-Eind. In samenwerking met een cultuurmaatschappij, de latere Heidemij, werden er 150 hectaren van ontgonnen en werd er een boerderij op gebouwd. Tevens liet Jan op een eiland in een ven een villa bouwen die bereikbaar was via een ophaalbrug. Hij verbouwde er o.a. boekweit dat zijn arbeiders konden kopen voor de halve prijs. Hier maakten ze thuis pap en pannenkoeken van. Ten gevolge van de Eerste Wereldoorlog was er voedselschaarste en grote vraag naar o.a. landbouwproducten. Op “Het Kruis” werden toen op grote schaal peulvruchten, witte kool en koolzaad verbouwd. De smokkel van deze producten naar het oorlogsgebied in België was zeer lucratief. De schepen wist Jan in Lozen de grens over te krijgen door met de douane te onderhandelen.
Driekske Lenders heeft van 1915 tot 1918 op het landgoed ‘het Kruis’ gewoond en gewerkt. Toen na het beëindigen van de Eerste Wereldoorlog het telen van peulvruchten en aanverwante producten niet meer interessant was, heeft hij het landgoed in 1920 verkocht aan Anthony Ruys sr., die hij kende uit zijn diensttijd. Anthony Ruys sr. was afkomstig uit een Rotterdamse redersfamilie. Hij was cargadoor in Antwerpen en behartigde daar ook de belangen van de Rotterdamse Lloyd. Daarnaast was hij er de Nederlandse Consul. De Cargadoorsfirma Ruys en Co was van 1920 tot 1961 enig aandeelhouder van: de N.V. Maatschappij tot ontginnen en exploiteren van Landerijen “Het Kruis”, gevestigd te Rotterdam.
In het begin werd er vee ingeschaard met vee uit Holland en werden de landerijen bewerkt met paarden. Wel was er al in 1935 een tractor een Renault als een van de eerste in de omgeving. De wijze van bedrijfsvoering was erg vooruitstrevend en trok belangstellenden uit de verre omgeving, zelfs uit het buitenland. Het bedrijf had de beschikking over een eigen loswal aan de Noordervaart om meststoffen aan te voeren en landbouwproducten te verschepen. Daarnaast was er een eigen veerpont om mens en dier over te zetten. De eerste veerman was Frans Stikkelbroek.
Later werd het veerhuis bewoont door Piet Mertens en zijn gezin tot midden vijftiger jaren. Toen werd het pontje uit de vaart genomen omdat het overbodig was geworden wegens ontsluiting van het landgoed door wegverharding aan de zijde van Nederweert-Eind en Heythuysen. Het oude veerhuisje is er nog steeds en wordt door de familie Ruys gebruikt als vakantiewoning. Het landgoed wordt thans nog steeds geëxploiteerd als landbouwbedrijf. In 1961 werd het landgoed ondergebracht in een B.V. waarvan de kinderen van Anthony Ruys sr. aandeelhouder werden. Zijn zoon mr. Anthony Ruys jr. heeft er vanaf zijn pensionering tot aan zijn dood in 1975 gewoond evenals zijn vrouw Ida Ruys-Kruimel.
Op het kruis werd bij Frans Stikkelbroek in 1935 een handboogvereniging opgericht “Nooit Gedacht” voor de landarbeiders van de ontginning ,,`t Kruis”. De doelen waren gelegen bij de woning van Frans Stikkelbroek nabij het pontveer aan de Noordervaart. In 1943 is de handboogvereniging “Nooit Gedacht” overgebracht naar Café weduwe Zegveld-Bruijnaers gevestigd bij de Rietbrug. Zodoende zijn haar doelen meer in het centrum van enkele buurten komen te liggen.
Ontginning van de “Noordhoeve”
Nadat Jan Henderiks “Het Kruis” had verkocht, begon hij in 1920 een nieuw bedrijf aan de overzijde van de Noordervaart (noordzijde) dat de naam “Noordhoeve” kreeg. “Brikkenbakker” zeg maar steenfabrikant die wij kennen als peelpionier Jan van de Griendt uit ’s Hertogenbosch. Hij had de grond in 1850 in “de Beemdjes” langs de Noordervaart gekocht om met de uit te graven klei (of leem) ter plaatse stenen te bakken voor het veenbedrijf en woningen in Helenaveen. Maar het was niet zo’n succes, daarom stootte de Maatschappij Griendtsveen de fabriek af en verkocht de grond aan de zonen van de Griendt als particulier bezit. In 1915 verwierf Jan Smits, opzichter bij de Maatschappij Griendtsveen, van zijn baas Ed van de Griendt (zoon van Jan) deze 15 hectaren grond voor de schappelijke prijs van f 800,-. Het perceel bestond uit enkele heidevelden en een ven, vermoedelijk ontstaan door het uitgraven van klei voor de steenbakkerij.
De grond werd onder toezicht van zoon Harrie ontgonnen met schop en kruiwagen. Tijdens de laatste jaren van de Eerste Wereldoorlog hadden ze van de eerste 4 hectaren ontgonnen terrein al een aardige graanopbrengst. In 1920 werd het perceel met goede winst voor f 15.000,- verkocht aan Bolle Jan. Hij liet er een villa, de “Noordhoeve”, met agrarisch bedrijf op bouwen. Bollen Jan had daarbij nog eens 25 ha woeste grond aangekocht. Ook had hij 16 ha visvijvers aangelegd, waar karpers werden geteeld voor de export naar België, Engeland en Duitsland (Berlijn). Het water werd verkregen via een duiker uit de hoger gelegen Noordervaart, terwijl de afvoer naar de lager gelegen Platte Peel ging. Driekske Lenders heeft er gewoond van 1919 tot 1921. Op 31 augustus 1933 werd de “Noordhoeve” met 38.26.80 ha grond, in het openbaar verkocht, met veel verlies, voor ƒ 17.500,- Het kwam in bezit van de kinderen Emanuel van Nieuwenhoven en Elisabeth Nouwen. Zij stichtte er twee boerderijen op. Met zo goed als nieuwe gebouwen, woonhuis, stalling voor 30 stuks hoornvee, paardenstal, varkensstallen, grootte kippenhokken oprijlaan met weerzijden bomen, tuin-, bouw- en weiland, ter grootte van circa 22 ha, alles zeer goede grond. De visvijvers, ter grootte van circa 16 ha, zijn geheel ingedijkt.
Ontginning van de “Zuidhoeve”
In 1920 kocht Bolle Jan tegelijkertijd van diverse grondeigenaren een groot aantal uitgeveende perceeltjes grond met veel vennen (totaal ca 60 ha), waaronder ook een perceel van de familie Jonckers. Deze gronden waren gelegen tussen Sluis 14 en Sluis 13 aan de oostzijde van de Zuid-Willemsvaart. Tegelijk dat de koop van deze veelal heidegrond speelde, kocht hij ook de al eerder genoemde 15 ha aan de noordzijde van het kanaal van Jan Smits. De gezamenlijke passering van de akten vond plaats in café “In het Anker” van Piet Linssen. Dat café was gevestigd in de later directeurswoning van de Boerenbond, waar de familie Kirkels-Lenders lang woonde. Veel verkopende boeren waren er om geld van Bolle Jan te beuren. Alle verkopers stonden op een collectieve koopakte. Zij hoefde niets anders te doen dan te tekenen en geld in ontvangst te nemen. Bolle Jan had naast zijn stoel een tas vol met geld staan en werd vergezeld van zijn agent/boekhouder.
Na verdere aankopen van grond en ontginning werd op de verworven gronden in 1921 een villa en een nieuw agrarisch bedrijf van 60 ha gesticht, genaamd de “Zuidhoeve”. De gebouwen werden opgetrokken met de stenen van de afgebroken Sluis 14. Er werd een eendenkooi gebouwd voor 1000 eenden en er werden 18 ha visvijvers aangelegd voor de karperkweek. Maar er waren kapers op de kust en regelmatig werd er gestroopt. Dat bewijst bijvoorbeeld een bericht uit de Tilburgse Courant van 16 augustus 1927. Bij de karperkwekerij waren 1.000 jonge karpers geleverd. Om ze te laten acclimatiseren had men ze in grote houten bakken in het water van de Zuid-Willemsvaart geplaatst. Onverlaten hadden ’s nachts de bakken geopend zodat de vissen in het kanaal konden ontsnappen. De genoemde krant schrijft: “Vele vissers hebben van de laffe streek der daders geprofiteerd, door verschillende karpers in hunne netten te vangen”. Wanneer de karpers werden gevangen, werden de vissen in een paardenkar met een zeil gevuld met water erin, met de kar naar Weert naar het station vervoert. Waar ze in bakken werden gedaan gevuld met water en per trein werden ze verder vervoerd. Wanneer er vis werd afgeleverd werd er een feest gegeven, dat was voor Bollen Jan een extra extractie. Ook lag er in elke villa een danszaal.
Het gehele bedrijf werd geleid door Driekske Lenders en zijn vrouw Gon. In 1930 brandde de boerderij af als gevolg van een blikseminslag. Maar die werd weer opgebouwd. Driekske Lenders en zijn gezin woonde er van 1921 tot 1940. Vanaf 1923 zat Driekske er niet meer als bedrijfsleider maar als zelfstandig pachter van de grond en de boerderij. De exploitatie van de “Zuidhoeve” verliep in de economisch zware dertiger jaren steeds moeilijker. Dat werd nog erger door de inundaties (onderwaterzetting van een gebied) door het Nederlandse leger in 1939 als onderdeel van de Peel-Raamstelling.
Bollen Jan, de anders zo joviale, rondborstige zakenman veranderde in een zwaarmoedige eenzame man die het zijn pachters moeilijk maakte. Ook voor Driekske Lenders werd het werken voor Bollen Jan steeds moeilijker. Hij nam ontslag en slaagde erin een pachtcontract van een landbouwbedrijf aan de Wetering te verwerven van de Noord-Hollandse levensverzekeringsmaatschappij “Het Hooge Huijs”. Eind 1939 vestigde hij zich aan overzijde van de Zuid-Willemsvaart op het landgoed “De Wetering”. Het landgoed was 50 ha groot, waarvan 4 ha boomgaard en 2 ha wilgen voor de twijgen. Er waren honderd populieren gekapt voor de luciferfabricage. De wortel stompen moesten worden verwijderd, de greppels worden dichtgemaakt, waarna de grond in cultuur gebracht kon worden. De laatste dagen van de Tweede Wereldoorlog verliepen rampzalig voor de familie Lenders. Hun huis en boerderij werd door de Duitsers in brand gestoken. Na de bevrijding kreeg de familie als noodhuisvesting een ruime houten loods afkomstig van de militaire politiekazerne uit Weert. Naderhand werd door de levensverzekeringmaatschappij “Het Hooge Huijs” een nieuw huis en stallen gebouwd, waar de familie Lenders nog jaren gewoond heeft.
Smokkelen in de Eerste Wereldoorlog 1914-1918
In de Zuid-Willemsvaart lagen tijdens de Eerste Wereldoorlog veel bevrachte schepen te wachten om tot België toegelaten te worden. Er waren veel Nederlandse soldaten (Landstormwachten) en aan de andere kant van de grens veel soldaten van het Duitse bezettingsleger die het gebied en de transporten controleerden.
Echter hoe strenger de controle hoe lucratiever de smokkel. Bollen Jan wist dat als geen ander en hij smokkelde dan ook schepen met peulvruchten, witte kool en koolzaad de grens over. Bij Bollen Jans meelbedrijf aan het kanaal waren in de omgeving van de silo’s Nederlandse Landstormwachten ingekwartierd die smokkel moesten voorkomen. Nederland hechtte sterk aan zijn neutraliteit en wilde de Duitsers niet provoceren. Bollen Jan had een uitvoervergunning voor schapen aangevraagd. Maar het verlenen van de uitvoervergunning nam zoveel tijd in beslag dat het voer dreigde op te raken en de beesten dreigden te verzwakken. Hij besluit door te pakken ook zonder het felbegeerde document, dat overigens achteraf toch afgegeven werd. Smokkel dus! De grens tussen het neutrale Nederland en het bezette België was vanaf begin 1916 afgezet met de elektrische dodendraad (2.000 volt), die van Cadzand tot Vaals liep. Nogal wat mensen, onbekend met de gevaren van die hoogspanning, werden erdoor geëlektrocuteerd en gedood. In het kanaal bij Loozen hing een net tot op de bodem. Mensen die er onderdoor probeerde te zwemmen lukten dat niet. Zij moesten dan weer boven water komen waarbij zij het gevaar liepen te worden doodgeschoten. Tussen Bocholt en Kessenich vielen 37 doden!
Schapenhandelaar
Enkele dagen voor de Kerst, op 19 december 1916 loodst Bollen Jan, met behulp van enkele Weerter werklieden 850 schapen naar het door de Duitsers bezette België. Ze trekken vanaf de ontginning “Karelke” in Altweerterheide naar Café Kurvers Tieske (kruising Bocholterweg/ Diesterbaan) waar men nog een borrel op de goede afloop nam. De schapen grazen daar nog een paar uur voordat de tocht door het moerassige Wijfelterbroek aangevangen kan worden. De mannen gaan met 800 schapen door een stuk leeg niemandsland, een in principe door grenswachten gecontroleerd heide- en moerasgebied. Bollen Jan geeft op die bewuste dag de werklieden Bos en Caris uit Weert opdracht een brug te slaan over de Baanbeek bij Bocholt nabij grenspaal 164.
Ze zijn binnen één uur klaar wat er op kan wijzen dat er al voorbereidende werkzaamheden hadden plaatsgevonden. Bollen Jan kende, als eigenaar van een ontginningsbedrijf in Altweerterheide, het gebied als zijn broekzak. Hij weet dat er vlakbij Smeetshof een militaire doorgang in de dodendraad is. In de namiddag heeft Bollen Jan ter hoogte van grenspaal 164, bij de geïmproviseerde brug over de Baanbeek, een ontmoeting met de Duitse veehandelaar Hebpener uit Wegberg.Er is maar één begaanbaar pad door het moeras dat via de Baanbeekbrug door het Hakhoutboske leidt in de richting Smeetshof naar de doorgang in de dodendraad. De stroom blijkt te zijn afgeschakeld en de kudde heeft vrij doorgang. Opmerkelijk is dat op het moment van passeren Bollen Jan is verdwenen. Pas aan de andere kant duikt hij weer op. Kennelijk wilde hij niet het risico lopen om op heterdaad betrapt te worden.
Zevenvoudige winst op de schapensmokkel
Eenmaal door de dodendraad op Belgisch grondgebied betaalt de Duitse veehandelaar aan Bolle Jan 79.650,- mark, ongeveer het zevenvoudige van wat de kudde toentertijd in de reguliere markt zou hebben opgebracht. De schapen gingen waarschijnlijk naar kamp Beverlo bij Leopoldsburg waar 40.000 Duitse soldaten hun Kerst vieren alvorens naar het front te vertrekken. Het antwoord op de vraag hoe het mogelijk was dat net op het moment dat de kudde de doorgang passeerde de stroom van de draad was, moeten wij schuldig blijven. Waarschijnlijk had de Duitse veehandelaar het met de Duitse grenswachten op een akkoordje gegooid om de stroom uit te schakelen en even de andere kant uit te kijken gezien het Duitse belang op proviand voor de Kerst.
Bollen Jan praat zijn mond voorbij
Tijdens het kaarten in de Soos “De Engel” aan de Korenmarkt te Weert schept Bolle Jan op over zijn geslaagde smokkeltocht, terwijl vertegenwoordigers van het gezag daar ook aanwezig zijn. Hij beseft kennelijk niet of onvoldoende dat hij met zijn waagstuk de Nederlandse neutraliteit in gevaar heeft gebracht.
Geen wonder dat hij niet veel later door de Koninklijke Marechaussee wordt opgepakt. Weert houdt zijn adem in. Smokkel, spionage en soldaten is een hoogst explosief mengsel. Zeker in dit grensgebied waar de staat van beleg heerst. Wordt de roemruchte Bollen Jan door Justitie aangepakt zoals vele andere smokkelaars of gaat de kwestie de doofpot in?
Ballingschap en gevangenisstraf
Justitie zet door. In febr. 1917 verschijnt Jan Henderiks tweemaal voor de Rechtbank in Roermond. Hij krijgt ½ jaar celstraf en moet in afwachting van de tenuitvoerlegging van de straf, de gevangenissen zitten overvol met smokkelaars en zwarthandelaren, het grensgebied verlaten. Hij wordt tijdelijk verbannen en strijkt met zijn gezin neer in Rijswijk. Driekske Lenders bezoekt hem daar om t.a.v. de bedrijfsleiding instructies te ontvangen. Later als Bollen Jan zijn inmiddels tot drie maanden teruggebrachte straf in Veenhuizen uitzit zal Lenders hem ook daar bezoeken. Ironisch genoeg neemt Jan in Veenhuizen deel aan de gebruikelijke fysieke werkzaamheden als zand kruien en spitten. Opmerkelijk is dat er in die tijd over dit voorval in de regionale pers met geen letter over geschreven werd, wel in de kranten boven de rivieren maar hier niet. Mogelijk heeft dat te maken met een beperking van de persvrijheid in het gebied waar de staat van beleg van kracht was.
Bourgondische levensstijl
Jan organiseerde regelmatig feesten in zijn villa’s waarvoor hij zijn zakenrelaties, vrienden en vooral “vriendinnen” uitnodigde. Tot diep in de nacht werd er gedanst en gedronken. Naar de maatstaven van toen ging het er behoorlijk losbandig aan toe. Ook Prins Hendrik is wel eens op de Zuidhoeve te gast geweest. Voor deze gelegenheid waren de palen langs de oprijlaan rood-wit-blauw geschilderd. De jongens Lenders bestreken witte kippen met rood en blauwe verf net zoals de Nederlandse vlag. Vader Driekske was daar niet blij mee, maar Bolle Jan vond het wel een goede grap. Antony Ruys, de eigenaar van landgoed “Het Kruis’ had een relatie met prins Hendrik en zodoende is de prins waarschijnlijk meerdermalen in Nederweert en Weert geweest.
Lourdesgrot
Dat Bollen Jan in zijn gloriedagen ook aandacht en compassie had met degene die het niet goed hadden getroffen blijkt wel uit het gebaar dat hij in 1935 maakte naar Harrie Lenders, de gehandicapte zoon van Driekske en Gon. Harrie was vanaf zijn geboorte gehandicapt en al twee keer naar Lourdes geweest. Hij zou dolgraag weer gaan, maar zijn slechte gezondheid stond dat niet toe. Welnu dacht Jan: “Als Moses niet naar de berg kan komen, komt de berg maar naar Moses” en hij liet in de tuin van de Zuidhoeve een Mariagrot bouwen. Hij liet het pad verharden en schonk Harrie een invalidenwagen. Harrie overleed in 1938. Daarnaast schonk Jan Hendriks voor de bouw van de kerk (1924) en de lagere school (1928) de grond en heeft het gehucht Altweert zich kunnen ontwikkelen tot het huidige kerkdorp Altweerterheide.
De laatste jaren van Bolle Jan
De economische crisis van de jaren dertig raakte Jan zwaar. Zijn eens bloeiende ondernemingen begonnen verlies te lijden en hij verkocht veel van zijn bezittingen. In 1942 overleed Jan op 66-jarige leeftijd. Hij werd begraven in Altweerterheide, waar hij eerder de bouwgrond voor de kerk had geschonken. Na zijn dood werden veel van zijn eigendommen, zoals boerderijen en villa’s, verkocht.
Nalatenschap en erfenis
Hoewel het grootste deel van zijn vermogen verdampte door de crisis, liet Bollen Jan een blijvende indruk achter in de regio. Zijn ondernemingen, zowel in de landbouw als in de handel, speelden een belangrijke rol in de ontwikkeling van Weert en omgeving. Villa “Karelke” en de boerderijen “Groot Karelke” en “Klein Karelke” blijven herinneren aan de man die alles aanpakte wat geld opleverde.
jan Henderiks wordt ter ruste gelegd in een grafkelder op het kerkhof tegen de kerk in Altweerterheide. Jan had de bouwgrond voor deze kerk geschonken en had daar eeuwigdurende grafrechten aan verbonden. De twee engelen die zijn graftombe zouden moeten sieren door de weduwe werden afbesteld. Dat is nu nog goed te zien. Na het overlijden van Bollen Jan werden de eigendommen, de een na de ander, door zoon Pierre verkocht. De boerderij achter de villa Zuidhoeve werd in 1943 met 16 hectaren grond verkocht aan Martinus Nijnens uit Nederweert. De eendenkooi ging in 1947 naar Sjeng Pellemans. De tweede boerderij (thans de “Zuidhoeve”werd in 1952 met 25 ha verworven door Piet Ketelaars uit Goirle. Villa Karelke werd verkocht aan makelaar Rijpstra uit Driebergen. Pas in 1970 kwam de villa in handen van Harry Swinkels, die er met zijn gezin ging wonen. Daarna werd het pand aangekocht door Jacques Gruijthuijsen en 2023 verkocht aan Tim Clement.
Bronnen:
Hein Jansen & Con van Nieuwenhoven | Heemkundevereniging Nederweert.
Gerard Stals | De onstaansgeschiedenis van het kerkdorp Altweerterheide