In 1851 bouwde van Dinter in de paterskerk in Weert een éénklaviers orgel met mechanische sleepladen. De orgelkas, zeker 2 meter diep en 3 tot 4 meter breed, met daarin de nodige honderden orgelpijpen stond op het doksaal, zoals dat er nu nog steeds. Het front, voorzijde, met de pijpen (zoals nu eveneens) was zichtbaar vanuit de kerk.
Het orgel werd bespeeld, natuurlijk vanaf het doksaal, dat zicht gaf op het koorgedeelte, in de noordzijde. De organist zat met zijn rug naar het barokaltaar. De klaviatuur (het manuaal, de toetsen) bevond zich feitelijk dus aan de achterzijde van het orgel, waarvan de voorzijde – het front – in de zuidzijde dus te zien was. Vermeulen vermoed dat die achterzijde enkel bestond uit panelen en er niet ook een front met pijpen was. De huidige glaswand links en rechts van het orgel is van latere datum, jaren ’60 dit vanwege de tocht en het warmteverlies.
Zoals bekend werd er door orgelbouwer van Dinter in 1864 een rugwerk aan het orgel toegevoegd. Het orgel, dat tot die tijd slechts één klavier had, kreeg daardoor een tweede klavier. De windlade daarvan met daarop ook weer enkele honderden pijpen werd in het onderste gedeelte van de bestaande orgelkas geplaatst. Dit rugwerk had ook een front natuurlijk, logischerwijze aan de zuidzijde. De indeling van dat front was anders dan die nu is. De huidige indeling zal wel gerealiseerd zijn bij de bouw van het nieuwe orgel in 1921.
Bij de bouw van dit nieuwe orgel is er enig pijpwerk uit het orgel van van Dinter gebruikt. Het orgel werd volgens het pneumatisch kegelladesysteem niet in de bestaande orgelkas van van Dinter gebouwd, maar in een nieuwe kas. Het front dat in de zuidzijde te zien is werd natuurlijk gehandhaafd. De pijpen daarvan werden niet meer gebruikt.
Het binnenwerk (o.a. de windladen, blaasbalgen, pneumatische tractuur en pijpwerk) werd in die nieuwe orgelkas geplaatst. Die stond ook op het doksaal, maar op enkele houten kolommen, waardoor er op het doksaal meer plaats kwam voor koorzangers. De speeltafel met de klaviatuur werd geplaatst daar, waar hij nu staat. Bovendien kreeg dit orgel aan de noordzijde (koor) ook een front met pijpen. Dat is nu nog steeds zo.
Het orgel dat in het kloosterkoor staat is nog steeds orgel dat in 1921 is gebouwd. Het moge eventueel wat verwarrend zijn, maar het huidige orgel heeft twee fronten, een aan de noordzijde en een aan de zuidzijde. Zie het maar als een boekenkast, die midden in een kamer staat, met aan de voor- en achterzijde deuren met daarin ruiten. Achter de pijpen van het Van Dinter-front, zichtbaar in de zuidzijde, bevindt zich dus het complete binnenwerk van het in 1921 gebouwde orgel, terwijl dat ook zo is achter de pijpen van het in 1921 stammende Vermeulen-orgel, zichtbaar in de noordzijde (koor).
Het Van Dinter-front in de zuidzijde is in 1921 in de nieuwbouw verwerkt. Het houten raamwerk met daarin de pijpen, dat voorheen de voorzijde van het Van Dinter-orgel was, is het enige wat er van de orgelkas van Van Dinter is overgebleven en overigens gehandhaafd diende te worden.
Het orgel is een rijksmonument en staat op de lijst van orgels met monumentale waarde. (orgelnummer 1625 | monumentennummer 38456).