De ontwikkelingen in het naburige Duitsland zijn voor de regering medio 1937 uiterst verontrustend. Reden om te bekijken waar in Nederland een garnizoen kan worden gevestigd. Het oog valt op Weert. Om de mogelijke vijand niet wakker te schudden wordt op 7 december 1937 bij de burgemeester van Weert, mr. W. Kolkman, een brief bezorgd met het opschrift ’GEHEIM’.
In deze brief vraagt luitenant-generaal, adjudant b.d. van H.M. de Koningin, commandant van het veldleger, baron J.J.G. van Voorst tot Voorst het volgende.
Kan de gemeente Weert niet een aanbieding doen voor een kazerneterrein van acht à tien hectaren en tevens een sportterrein van circa vier à zes hectaren. Helemaal mooi zou zijn als er ook nog 500 hectaren als oefenterrein aangemerkt kunnen worden.
Op 5 januari 1938 krijgt burgemeester Kolkman een telefoontje van de minister van Defensie, J. van Dijk. De minister is verheugd te kunnen meedelen dat bij koninklijk besluit in Weert een garnizoen wordt gevestigd. Dit wordt in Weert met veel enthousiasme begroet en door speciale bulletins aan iedereen die het maar wil weten bekendgemaakt. Van geheimhouding is dan geen sprake meer.
In de raadsvergadering van 25 februari 1938 wordt een voorstel tot aankoop van percelen nabij Sluis 16 voor het huisvesten van een garnizoen aangenomen.
In een speciale raadsvergadering van 26 maart daaropvolgend besluit de gemeenteraad zonder hoofdelijke stemming tot het afsluiten van een erfpachtovereenkomst met het Ministerie van Defensie voor de som van 1000 gulden per jaar.
Het eerste garnizoen maakt met een defilé op 29 maart 1938 zijn opwachting in de binnenstad.
Meer over dit defilé vindt u op de pagina Soldaten in de stad.