In 1595 werden in Asten 19 van hekserij verdachte vrouwen geëxecuteerd. Een nog veel massaler heksenproces vond in 1613 plaats in Roermond en leidde daar tot de verbranding van maar liefst 64 vrouwen. Het waren de laatste excessen van een diepgeworteld bijgeloof dat voeding gaf aan een anderhalve eeuw durende heksenjacht onder leiding van de katholieke Kerk. De centrale overheid zat er danig mee in haar maag. Maar zij leek machteloos tegen de plaatselijke volkswoede en durfde ook niet in te gaan tegen de Kerk.
Door: ALFONS BRUEKERS, STICHTING GESCHIEDSCHRIJVING NEDERWEERT
Het laatste Nederweerter slachtoffer van de heksenjacht was de ongeveer 60-jarige Jen Beelen-Gijsen, afkomstig van de buurtschap Waatskamp in Nederweert-Ospel. Zij werd op 13 oktober 1600 door de gerechtsboden gearresteerd op verdenking van hekserij. De beschuldigingen tegen haar waren niet mals. Diverse mannen en kinderen zouden door haar toedoen zijn overleden. Volgens de inwoners zou zij paarden, koeien, schapen en varkens hebben betoverd. Daarnaast werd zij verdacht van het verrichten van heksendansen. Ook zou zij seks hebben gehad met Lucifer, met wie zij zelfs zou hebben samengewoond. Lucifer was de naam van de bijbelse aartsengel die tegen God in opstand kwam. Hij werd uit de hemel werd gegooid en als personificatie van de duivel gezien. Wie zich dus ophield met Lucifer was daardoor automatisch vijand van de Kerk. En wie er seks mee had kon het natuurlijk helemaal wel schudden. Maar uiteraard was Jen Beelen geen heks. Zij was het slachtoffer van een door Kerk, bijgeloof en machteloosheid aangewakkerde hetze.
Waterproef
Jen Beelen werd gevangen gezet in het kasteel op de Biest in Weert en op 15 oktober ondervraagd. Onderdeel van het verhoor was de waterproef. Zij werd aan handen en voeten geboeid in het water van de kasteelsgracht gegooid. Als ze zou blijven drijven achtte men bewezen dat Jen een heks was, als ze zonk dan ging ze vrijuit. Jen spartelde voor haar leven en bleef drijven, waarin men de bevestiging zag dat zij een heks was. Ze werd weer op het droge gehaald en naar de cel gebracht. De Weerter beul, Pacque genaamd, onderwierp haar daar aan ondervragingen maar Jen weigerde tot een bekentenis te komen. Dat vroeg om een verzwaring van de aanpak en de behoefte aan iemand met ervaring om van hekserij verdachte vrouwen aan de tand te voelen. Daarop huurde men Meester Hans in; een specialist in het martelen van zwijgzame ‘heksen’. Een drietal inwoners van Nederweert kreeg de opdracht om deze beul in Roermond op te halen. Meester Hans nam zijn kosthuis in de Nederweerter Kerkstraat bij burgemeester Jan Mooren. In twee sessies werd Jen Beelen vervolgens aan gruwelijke martelingen onderworpen. De bewaard gebleven verslagen geven een schokkend relaas van de handelingen. Zij moest zich volledig ontkleden, naakt rechtop staand werd zij geblinddoekt en kreeg zij een schaamlap voor. Vervolgens werd zij tot bloedens toe gegeseld met stugge heibezems. Nog steeds lukte het niet om haar tot een bekentenis te brengen en werd zij teruggebracht naar haar gevangenis. Drie dagen na haar laatste marteling gaf Jen het op en heeft zij zich van ellende in haar cel van het leven beroofd.
Mutsaarden
Ook zonder bekentenis had het gerecht geen twijfel meer. Jen Beelen werd alsnog schuldig bevonden aan hekserij. Jen werd postuum veroordeeld tot de brandstapel. Ze kreeg een ijzeren ketting om haar hals en daaraan sleepte men het levenloze lichaam achter een paard via de poort van het kasteel naar het nabijgelegen Nederweert, een afstand van ongeveer vijf kilometer. Van daaruit werd het lijk werd naar de executieplaats gebracht. De Nederweerter smeden vervaardigden de boeien waarmee ze aan een houten paal werd vastgemaakt. Met ijzeren krammen om haar hals, lichaam en benen werd haar dode lichaam rechtop gehouden. Dorpelingen leverden ‘25 busselen stroi’ en een kar ‘mutsard’ (mutsaarden, takkenbossen) voor de brandstapel. En zo werd, in de woorden van de burgemeester die alle uitgaven nauwkeurig administreerde, de arme ‘tovererse Jen Beelen verbrant tot polver (poeder)’.