1897 – Weertenaar Koenraad Abels wordt bisschop in Oost-Mongolië

Wijding Koenraad Abels 1897

“Ik ben zo gezond als een vis. Wij zijn hier goed verzorgd. Bid voor mij, maar weest niet bezorgd. Onze Lieve Heer waakt over Zijn missionarissen”.
Hubert Kallen, 15 november 1897

Hubert Kallen had heel wat meegemaakt in de dagen tussen 6 september 1897, zijn vertrek uit Scheut, en 28 oktober, de dag dat hij aankwam in het missiedorp Onze Lieve Vrouw der Pijnbomen. Onderweg maakte hij kennis met het exotische oosten, met Chinezen in China en elders op de wereld, met het opdringen van het Westen in Azië, met collega-missionarissen en met tal van Chinezen, kinderen en volwassenen, die om welke reden dan ook tot het katholieke geloof waren toegetreden.
Kallen kwam niet op een willekeurig moment aan. Hij had de officiële aanstellingspapieren uit Rome bij zich op basis waarvan de Nederlander Koenraad Abels tot missiebisschop (apostolisch vicaris) gewijd kon worden.

Koenraad werd op 31 januari 1856 in het Limburgse Weert geboren. Op 1 maart 1881 vertrok hij samen met zijn Belgische medebroeders Constant De Deken, Henri Van Damme en Alexandre Clerbaux naar China. Jaak Bax, bisschop van alle Scheutisten in Mongoolse missie, stuurde hem begin 1882 naar het oosten. Onder leiding van de Nederlander Willem Meyer (uit Zeddam) leerde hij ter plaatse het missievak.

Dat Abels niet met zich liet sollen maakte de eerder genoemde Karel Verellen duidelijk in zijn eigen reisverslag. Tijdens zijn verblijf in Shanghai, op 3 april 1884, legde Verellen vast: “Wij brachten een bezoek aan pater Martinet van de Missie van Parijs. Conrad Abels was bij hem. In de Guandong [de regio van de Pijnbomen] was hij door de mandarijn vreselijk mishandeld en in ballingschap gezonden. De oorzaak van dit vonnis was dat Conrad zich verdedigde tegen de soldaten die in zijn kerk braken, en er een doodschoot”.

Bij het overlijden van Theodoor Rutjes uit Duiven, vanaf 1883 de eerste bisschop van Scheut in Oost-Mongolië, nam Abels het voortouw. In het maandblad van Scheut schreef hij over de dood van de bisschop in Onze Lieve Vrouw der Pijnbomen. Op 30 juli 1896 zou Mgr. Rutjes op zijn sterfbed gezegd hebben: “Ik denk dat deze nacht de laatste zal zijn die ik op aarde doorbreng. Morgen hoop ik bij onze lieve Heer te zijn. Want morgen is het de verjaardag van de dood van mijn vader en de feestdag van de heilige Ignatius, die ik van jongsaf heb leren vereren”. Nadat Rutjes zijn geknielde omstanders met bevende hand gezegend had, gaf hij hen nog een goede raad. “Weest overtuigd dat het voornaamste in alles de liefde is. De liefde veredelt onze handelingen. Zij alleen geeft waarde aan de deugden die wij oefenen. Wij moeten ons uitputten door liefde, gelijk het Goddelijk Hart”.
Een paar uur later sprak Rutjes opnieuw. “Zie, daar staan nu die goede dappere missionarissen die ik moet verlaten. Heb moed vrienden. In de hemel zullen wij elkander weerzien”. Op 2 augustus ‘deed Monseigneur nog een poging de handen op de borst te kruisen. Toen wij hem daarbij te hulp kwamen, maakte hij eensklaps een sterke beweging met het hoofd. Zijn schone ziel had haar stoffelijk omhulsel verlaten’.

Koenraad Abels: “Nadat wij ons stellig van de dood verzekerd hadden, werd het lijk in purper misgewaad gekleed. Het luiden van de klokken kondigde onze christenen aan dat onze en hun vader tot een beter leven overgegaan was. Allen kwamen aanstonds naar de kerk geijld om door tranen en in vurige gebeden hun dankbare liefde jegens hun afgestorven herder te betuigen. Het merendeel der christenen bracht heel de nacht biddende in de kerk door”. Abels maakte duidelijk wat de actuele situatie was. “Het lichaam van Mgr. Rutjes wacht aan de voet van het altaar in de kerk van Onze Lieve Vrouw der Pijnbomen op de dag van de glorierijke verrijzenis. Zijn ziel rust in de hemel”. Ruim een jaar later werd Koenraad Abels de opvolger van Theodoor Rutjes. Met de papieren die Hubert Kallen tijdens zijn lange reis wist over te brengen, was dat eindelijk mogelijk.

Wijding Koenraad Abels 1897

Aan zijn familie schreef Hubert hoe hij de eerste dagen op zijn eindbestemming beleefde. Allereerst vertelde hij dat Mgr. Guillon, die als bisschop van de Missie van Parijs in Mandchoerije zetelde en de bisschopswijding zou verrichten, later die dag in de ‘Pijnbomen’ aankwam. Ook hij werd natuurlijk uitbundig ingehaald. “De volgende dag is niets bijzonders behalve dat ik een goed gat in de morgen geslapen heb”. Hubert voelde zich blijkbaar een beetje opgelaten. Daarom legde hij uit: “Na zo vier dagen aan een stuk te paard is dat nodig. Bovendien: om te beginnen mag men wel eens uitslapen”.
Maar op zaterdag 30 oktober arriveerden de notabelen die Polydoor De Beule van het station opgehaald had. “Er had weer een plechtige inhaling plaats. Om drie uur in de middag kwam van een naburig dorp een grote stoet opdagen. Daar kwamen de officiële mannen van Peking om de bisschopswijding door hun tegenwoordigheid op te luisteren. Voorop reden vier ruiters met de Franse, Hollandse, Belgische en pauselijke vlaggen. Daarna twaalf soldaten, gevolgd door een grote groep christenen.
De missionarissen reden [in een stoet] onmiddellijk vóór kapitein Vidal, officieel afgevaardigde van de gezant in Peking van Frankrijk, [Fridolin] Knobel, afgezant van Holland en zijn secretaris Duysburg. Honderden knalbuisjes werden nogmaals ter ere van de grote mannen van het Westen afgevuurd. De Chinezen verdrongen zich om die echte Europeanen eens te zien. Zij vielen hen [vanwege hun kleding] niet mee: ze droegen geen wijde broeken en jassen. ’s Avonds werd de laatste hand gelegd aan de versieringen en aan de voorbereidingen voor het grote feest. Overal waren er vlaggen en gekleurde doeken. Alles op de residentie was versierd – vooral de kerk met haar golvende draperingen en Chinese kronen muntte uit”.

Zondag 31 oktober was de grote dag. “Die brak aan met fraai en helder weer. De plechtigheid vond om acht uur ’s morgens plaats. Maar al lang vóór de aanvang van de plechtigheid was de kerk ei-vol christenen. Menigeen was er al om vijf uur ’s morgens om zeker te zijn van een goede plaats. Tot na afloop, twaalf uur, moesten ze nuchter blijven”.
Kallen was zich er goed van bewust dat de wijding mede bedoeld was om te imponeren. “Die schone ceremonie maakte zeker veel indruk op onze eenvoudige christenen – te meer nog omdat de afgezanten, van zo ver gekomen, er in schitterende, officiële kledij bij tegenwoordig waren. Jammer dat het voor de vertegenwoordiger van België niet mogelijk was de gebeurtenis met zijn tegenwoordigheid nog meer te verheffen”.
Meteen na de wijding was iedereen in de omgeving getuige van hetgeen zich in de kerk afspeelde. “Roerend was het ogenblik toen onze nieuwe bisschop zijn eerste herderlijke zegen over de godvruchtige schaar deed nederdalen. Op dat zelfde ogenblik deed men buiten weer honderden vreugdeschoten rondklinken en in het luchtruim weergalmen”. Het einde van het religieuze hoogtepunt was nu genaderd. “Na de heilige mis, die de studenten van het seminarie in kerkzang uitvoerden, werden de twee bisschoppen en de gezanten in een stoet naar het bisdom [residentie van Mgr. Abels] teruggebracht”.
Hubert, die zijn fotoapparatuur uit Europa had meegenomen, was er als de kippen bij. “Ik heb toen als gedachtenis een fotografie van de groep proberen te maken. Ik zal die wel eens aan u opsturen”. De foto belandde in het plakboek van de familie Kallen.

De bloemetjes konden nu buiten gezet worden. “Een vrolijk feestmaal verenigde ons allen in de goed opgesmukte eetzaal van de residentie. Behalve Mgr. Guillon, die met drie Parijse missionarissen gekomen was, waren wij met achttien Europese en twee Chinese priesters uit heel Oost-Mongolië. ’s Avonds besloten de studenten de feestelijkheden met een welgelukte verlichting. Zij hadden zelfs een kleine ballon vervaardigd die met veel zwier in het luchtruim omhoog steeg”.

Feest voor de Chinezen 
Op 1 november vertrokken de notabelen. Nu was het feest voor de Chinezen, de bekeerlingen en zelfs de heidenen. Over die dag was nagedacht. “We vierden de schone feestdag van Allerheiligen. Mgr. Abels deed zelf de heilige mis in de parochiekerk. Rond de middag kwamen alle inwoners hun nieuwe bisschop begroeten. Ze hadden een tent opgesierd met doeken van allerlei kleuren. De Chinezen deden dat heel aardig. Door de doeken op diverse manieren door elkaar te vlechten maakten ze er figuren van.
Eerst kwamen de heidenen Monseigneur groeten door vier aan vier de grote kniebuiging voor hem te doen. Om de zaken [tijd] niet al te lang te rekken deden de christenen, ongeveer tweeduizend, de grote kniebuiging tegelijk vóór de tent. De nieuwe kerkvorst gaf hen de zegen. Daarna begon de kermis van de Chinezen, die niets liever deden dan goed eten. Meer dan 12.000 man hebben die dag op de residentie gegeten. Er was dan ook ruim in voorzien, want men had vrijdags en zaterdags er vóór veertig varkens geslacht. Er waren christenen van ver gekomen. Sommigen waren acht tot tien dagen onderweg geweest. Velen hadden geschenken uit hun parochie meegebracht, zoals opschriften, waardigheidssieraden, vruchten, eieren, wel honderd potten boter enzovoort. Daar hadden zij zeker lang voor moeten sparen, of wel moeten bijkopen, want boter is nogal zeldzaam hier. Tijdens de laatste dagen van onze reis hebben wij in de dorpen nergens boter kunnen bemachtigen”.

Het verslag van Jozef Jansen
Het duurde nog een hele tijd voor de aanhangers van de missie-activiteiten in België en Nederland van de wijding van Koenraad Abels op de hoogte gesteld werden. Pas in april 1898 konden ze er een en ander over lezen in het maandblad van Scheut. Jozef Jansen was de auteur.   “De wijding werd toegediend door Monseigneur Guillon, apostolisch vicaris van Mandchourije. De plechtigheid werd bijgewoond door al de Europese missionarissen van de missie, behalve twee, verscheidene Chinese priesters, meneer Knobel, minister van Holland te Peking en zijn geheimschrijver (Monseigneur Abels is Hollander van geboorte), alsook door meneer Vidal, die de Franse minister van Peking vertegenwoordigde. De Chinese overheden hadden een afdeling soldaten gezonden om de nieuwe kerkvoogd de krijgseer te bewijzen, en onder de wijding voerde het muziek van het seminarie verscheidene van zijn schoonste stukken uit. Van heinde en ver was er een menigte christenen toegestroomd, die twee dagen lang in de residentie op kosten van hun nieuwe bisschop geherbergd werden. Kortom, de geestdrift was groot en het feest luisterrijk”.

De redacteur van het blad voegde eraan toe: “Bij deze gelegenheid maakt de schrijver van de brief een opmerking die toont dat een Europeaan, pas in China aangeland, dikwijls stom staat over iets waarop de oudere missionarissen de minste acht niet meer geven. Van de veertig varkens, voor de omstandigheid geslacht, bleef er na twee dagen niets meer over dan de zuiver afgepeuzelde beenderen, zegt hij. Hij zal zeker gedacht hebben dat het de moeite niet waard was te spreken van de ontzaggelijke hoop vogeltjeszaad, haver- en tarwemeel, die tegelijkertijd met het vlees werd binnengespeeld. Nu, de jonge zendeling zal later, als ’t God belieft, nog meer dan eens kunnen opmerken dat de Chinezen, vooral wanneer zij op andermans kosten kermis houden, verre zijn van aan eetlust gebrek te hebben”. Het christendom had, blijkt wel, zijn aantrekkelijke kanten voor de plaatselijke bevolking.

De dagen na afloop
In een lange brief, die hij op 15 november voltooide, schreef Hubert hoe het leven langzamerhand weer normaal werd in de Pijnbomen. “Op 2 november, Allerzielen, deden wij Mgr Guillon uitgeleide”. Op 3 november was het de dag van Sint Hubertus. “Op mijn naamdag heb ik alle medebroeders eens goed kunnen onthalen op fijne Maastrichtse sigaren, en op een lekkere druppel Lanaker kirsch. Vooral het kersen-nat heeft veel bijval genoten. Ik heb nog een volle fles alsembitter [brandewijn] over die u mij hebt meegegeven. Dezelfde week vertrokken alle confraters weer naar hun missieposten. Er kwam ruimte vrij, zodat wij in staat waren ieder een kamertje te betrekken en er ons te installeren. Op 9 november kwamen onze grote kisten aan. In de kist van thuis was alles goed bewaard, maar in de andere was een en ander geschonden”. Hubert deed nog een belangrijke mededeling. “Ik ben zo gezond als een vis. Wij zijn hier goed verzorgd. Vanmiddag heeft men aan tafel opgemerkt, dat mijn medebroeder Jansen, die op reis nog magerder dan mager was, al flink aan het bijkomen was. Die was ook blij dat hij hier was. Bid voor mij, maar weest niet bezorgd. Onze Lieve Heer waakt over Zijn missionarissen”.

Lange brief naar Europa
Aan het einde van zijn verslag wikkelde Kallen nog wat lopende zaken af met de familie op de pachtboerderij in Lanaken. Zo vroeg hij advies: “Wij hebben paarden met veel schurft in staart en manen. Geef mij a.u.b. in een volgende brief een middel daartegen op”.
Bovendien maakte Hubert duidelijk dat men in de missie geld goed kon gebruiken. Bijvoorbeeld door het opgeven (en betalen) van misintenties. De gedachte was: als in de Pijnbomen een mis met een bepaalde intentie opgedragen werd zou dat in het thuisland iemand zeker ten goede komen. “Indien er soms in de familie iemand een [flink] aantal missen zou willen doen, bijvoorbeeld voor een sterfgeval of zo, dan houd ik mij aanbevolen. Tien of twintig – of meer nog. Omdat ik iedere week een mis-intentie vrij heb kan ik er dikwijls een voor u lezen. Dat is tevens een goede aalmoes voor de missie”. Het ging echt om aantallen, legde hij uit. “Een paar kunnen beter thuis gedaan worden”. Was hem dat verzoek door zijn superieuren ingefluisterd?
De pas gearriveerde missionaris wist dat het een tijd zou duren voor zijn familie de brief van 15 november kon lezen. Daarom schreef hij alvast: “Ik wens u allen van ganser harte een zalig en gelukkig nieuwjaar. Ik hoop dat God u zal blijven zegenen, zowel voor het tijdelijke [leven op aarde] als voor het eeuwige. Vertrouw altijd op Hem en volgt altijd allen al Zijn geboden”. Bovendien moesten ze de groeten doen aan alle notabelen in de buurt, de burgemeester, dokter, pastoor, kapelaan en de eigenaresse van de boerderij (Montaignehof), freule Elisabeth Riedi de Montaigne.

Misschien zou het ook nog wel maanden duren alvorens de familie een nieuwe brief van hem kon verwachten. De ijskoude winter was aangebroken in het hoge noorden van Azië. “De zee vriest vast”. Met de volgende post, beloofde hij, zou hij eens goed gaan beschrijven hoe het er uitzag op de plek waar hij tot nader order zou blijven wonen. Maar voorlopig had hij andere zaken aan zijn hoofd. “Morgen vatten wij aan met Chinees te leren.Wij kunnen nog geen woord zeggen of verstaan”.

Hubert moest de brief uit de Pijnbomen nu echt afsluiten. In China kon je die niet in een brievenbus deponeren. Er bestond geen algemene postdienst in het land. Om toch te kunnen communiceren hadden de missies hun eigen koeriersdienst opgezet. Alle brieven van Scheut werden één keer per maand naar pater Steenackers in Shanghai gebracht en vandaar in één groot pak naar België vervoerd. Vanuit Scheut werden ze dan verder gedistribueerd. “Het is nu bijna half twaalf, en de koerier vertrekt morgen naar de kust”, schreef de jonge missionaris aan het einde van de lange brief aan zijn familie ver weg.

Harry Knipschild
21 januari 2014/5 maart 2015

Literatuur
‘Reis van eenen missionaris van Scheut [Karel Verellen, 1884]’, Gazet van Antwerpen, 1893
Koenraad Abels, ‘Sterfgeval’, Missiën in China en Congo, nr. 95, december 1896, 358
Jozef Jansen, ‘Wijding van Monseigneur Abels. Apostolisch vicaris van Oost-Mongolië’, Missiën in China en Congo, nr. 111, april 1898, 43 Bron