7 januari 1616: Verkracht

Gedeelte uit dossier - GAW ORW inv. nr.4802

Een mislukte poging tot aanranding bij het vonderen (= doorwaadbare plaats) van Ell.

In dit verband wordt de voerman Goert Turcken, ongeveer 40 jr. oud, gehoord door de schepenbank van Weert. Deze heeft rond Pinksteren ll. op zich genomen een Italiaanse soldaat, Sander geheten, en zijn vrouw Anna, de dochter van Willem Pasteijkens, van Weert naar Venlo te brengen. En zoals dat gaat, voerman en passagiers komen met elkaar aan de praat. Dit gebeurt in de buurt van het klooster Keijsersbosch bij Neer. “Nu moet je toch eens horen”, zei Anna, “wat ik bij een eerdere reis heb meegemaakt, toen ik was overeengekomen met een zekere voerman van Wessem, genoempt Capiteijn, dat hij mij van Weert naar Thorn zou brengen en dat den selven voerman alsdoen tegen haer, op de car sittende bij het Elder vonderen seijde: “Compt hier, Ick moet uch eijns so ende so doen”. Anna had toen gerepliceerd: “Ick wol dich liever dat mes in dijn hert stoeten.” Daarna was ze van de kar gesprongen en verder te voet naar Thorn gegaan. Zij had het gebeurde ook aan haar man verteld, waarop Sander gezegd had: “Laisse faire a mij.” (vert. ‘Laat dat maar aan mij over.’)

Goert Turcken getuigt verder dat een tijd later toen hij in Weert uit de herberg van Winant Schaven (het vlaaihuis) kwam, op de markt de bewuste voerman van Wessem zag en tegen hem zei: “Capitain, ghi hebbet lelick verkerft met die Italiaensche vrouwe, alhier van Werdt geboren, die ghij nae Thoer soudt hebben gevoert.”
Daarop had de Capitain geen woord gezegd, maar stil gezwegen, alsof hij stom was. Jan Beijermans (45 jr.) is erbij geweest en heeft Goort horen zeggen tegen de voerman uit Wessem: “Capiteinj, Capiteijn, du hevestverkerft.“
Daarop was de Capiteijn lachende en het hoofd opwerpende weggelopen.

Lemaert Turcken, burger van Weert, (32 jr.) voegt nog enige details toe: “Als de voerman van Wessem haer gebrocht hadde bij Elle int water oft aent vonderen, hij Capiteijn alsdoen tegen haer geseijt heeft: Sha, ghij moet mij eens sus ende soo laeten doen” ende dat hij oick seijde van haer aff te stooten oft int water te smijten ende dat sij Anna voors. daerover haer messe vuijt trocke seggende: Soe hij haer sullix aenleijde, soude sij hem tselve int hert stoeten ende dat Anna alsdoen vuijt den water sijnde van de kaerre affspronck ende vorts naer Thoer te voet ginck.”