Uit zeventien inzendingen blijkt volgens de jury Ich snap dur geine sodemieter van (maker Jan van Dooren Jr.) de meeste kwaliteit in zich te hebben om als vastelaovendj-lidje 1975 eeuwige roem te vergaren. Uiteraard wordt het lied uitvoerig gerepeteerd en gezongen tijdens de openingszitting op de elfde van de elfde. Er zijn veel gasten op deze avond. Het gemeentebestuur is vertegenwoordigd, ere-kanseleer Frans Houben en erelid Jo van der Velden laten zich zien en ook de nieuwe kazernecommandant kolonel Schreuders met echt-genote is ingegaan op de uit-nodiging om kennis te komen maken met het Weerter carnaval. Carnavalsvereniging De Buulder Bök uit Budel is, met z’n dertigen, aangeschoven. Vorst Jan besteedt in zijn openingswoord aandacht aan de komende uitreiking van de Orde van de Gulden Humor. In Weert, en ook nog aan een geboren Weertse: Mieke Bos. De Bonte Avond-artiesten prikkelen de nieuwsgierigheid voor de volgende serie voorstellingen in januari. Onder hen is een nieuwe lichting Huppelpupkes. Het optreden smaakt naar meer. De Rogstaekers ontvangen in het gloednieuwe cultureel centrum De Munt tijdens een gala-avond de upper ten (‘upper elf ‘ misschien passender, maar dat klinkt niet) van het Limburgse carnaval om getuige te zijn van de uitreiking van de Orde van de Gulden Humor aan Mieke Bos. Voor ons, de Wieërter, beter bekend als May van Pierke Janssen. De kern van de Bonte Avondartiesten zorgt voor de bij zo’n gelegenheid horende ‘betere’ humor. Het Weerter mannenkoor zingt in het Weerter dialect de lof over de laureate op de melodie van een van haar meest bekende hits uit de Sound of Music. Kennelijk verrast door zoveel kwaliteit, springt Mieke spontaan de Bühne op om de dirigent met enkele klapzoenen te bedanken. Zelf zingt zij uiteraard ook enkele van haar successen. Getooid met haar narrenkap bedankt zij voor de eer die haar te beurt is gevallen. Ontroerd draagt zij de onderscheiding op aan haar overleden vader, de legendarische muzikale clown Pierke Janssen. ‘Van hem heb ik mijn muzikaliteit en levenslust geërfd’. Inmiddels is ook bekend geworden dat in hetzelfde theater de nieuw leven ingeblazen Rogstaekersoperette wordt opgevoerd. Dat is in april. De Bonte Avonden met als thema Tuutje blaoze is toch nog maar in de oude, vertrouwde Apollozaal. Aan het einde van de eerste gala-Bonte Avond op zaterdag wordt Thieu Weekers gepresenteerd als Prins Thieu de twieëdje. Waer of gein waer, d’raan is het devies waarmee hij, samen met zijn Adjudanten Joep van Rooyen, Jo Sisterman, Tjeu Smeets, Thieu Smeets (dein angere) en Frans Bergmans carnaval 1975 te lijf gaat. Plaatselijke (wan)toestanden zijn weer Gefundenes Fressen voor de gelouwerde tekstschrijvers Frans Adriaens, Jo Janssen, Wiel van Geldorp en Huub van de Bosch. Zij zijn het ook die daaraan op hun kolderieke doldwaze wijze invulling geven. Het Weerter Mannenkoor blijft daarbij bepaald niet achter. Met name de liedjes over de planologische binnenstadsproblematiek bezorgen weer lachstuipen. Tuutje blaoze doen Frans Adriaens en Jo Janssen op hun eigen manier in de sketch Bloaze mer, waarbij ze – (on)gekend hilarisch – dronken en wel het politiebureau op stelten zetten. De persiflage op ‘Wie van de drie’ gaat er moeiteloos in bij de in totaliteit weer duizenden toeschouwers. Frenske Adriaens’ imitatie van Albert Mol is – een beetje chauvinisme mag – ‘beter dan het origineel’. Tijdens de eerste van de twee Bonte Kinder-middagen wordt Frank Holten uitgeroepen tot Jeugdprins Frank I. Vae ri-je de baer is zijn oer-Weerts devies. Het begint als een unieke gebeurtenis, maar is daarna traditie geworden: Prins Thieu II maakt, samen met echtgenote Paula en de Prinsen van Budel en Hamont, een vlucht vanaf het vliegveld Budel over zijn ‘rijk’ en uiteraard, ze zijn toch in de lucht, dat van zijn collega’s. Bij het vijfentwintigste Boerenbal hoort uiteraard een zilveren boerenbruiloft. Bert Weekers en Marielies Weekers-Strijbos fungeren als bruidspaar, niet in de onecht maar al jaren ‘echt in de echt’ verbonden. Maar er gebeurt intussen meer in en rondom de traditionele carnavalsactiviteiten. Oud-Weertenaar F. van Duyl wint de door de Rogstaekers georganiseerde en op carnaval geënte fotowedstrijd, en in De Munt vindt op vrijdag 7 februari het carnavalsconcert van het L.S.O. plaats. De instal-latie van de Jeugdprins op zaterdagmiddag en die van de grote Prins ’s avonds voltrekken zich volgens het beproefde ritueel. Jeugdprins Frank 1 benoemt de burgemeester in de orde van Ut Hockeystikske en Prins Thieu II overhandigt burgemeester Breekpot, in ruil voor de over-handigde stadssleutel, een levens-grote lolly. Uiteindelijk heet zijn Orde die van De Snuiker (snoeper).

Tijdens de zondagse optocht is het stralend mooi weer, en onder zeer grote belangstelling is deze opnieuw van formaat. De Joekels halen De Gouden Rog binnen met hun creatie De kerresjel van oeëme Frans (Breekpot), een verwijzing naar de enorme nieuwbouw die (monopolistisch?) door plaatselijk bouwer Wilma over de stad wordt uitgestrooid. Verder is er veel aandacht voor plaatselijke politiek. De Muuëletèntjes manifesteren hun ludieke kijk op het verwarmde openluchtbad; het nieuwe stadhuis wordt gepersifleerd en ook het komend Jaar van de Vrouw krijgt een podium in deze stoet. De winkelwagentjes van de Famila, ook al op de Bonte Avond de draak mee gestoken, komen – letterlijk – langs. Opvallend is de toename van niet-Weerter deelnemers, onder meer uit Budel en Maarheeze.

De kinderoptocht – voor jong en oud! – op maandag is weer kleurrijk, spontaan, en feestelijk. Op dinsdag trekt de Rogstaekerstocht rondom het stadhuis. Nog altijd heeft deze niet de allure die Vorst Jan voor ogen had, maar het wordt hoe dan ook toch al traditie. De muziekkorpsen spelen Ich snap dur geine sodemieter van, de rog wordt verbrand en weemoed daalt neer over Frank I en Thieu II: the party is over.

Prins
Thieu II Weekers

Adjudanten
Joep van Rooyen
Jo Sisterman
Tjeu Smeets
Thieu Smeets (dein angere)
Frans Bergmans

Jeugdprins
Frank I Holten

Liedje: Ich snapper geine sodemieter van
Refrein:
Ich snapper geine sodemieter van: Det det in Wieërt awiel mèr allemaol zoee kan.
Ich hebtj gezeen, ich stongerbeej.
Dan ès d’n auje tieed vör mich nog neet
vörbeej. Ich snapper geine sodemieter van
Det det in Wieërt awiel mèr allemaol kan.

Ich leep us doeer un wandelstraot allein met mieene fiets.Det neume ze in Frankrieek “promenade” of zoee-iets.
Ineins dao zoog ich twiee klein jong met buude in di-j hang. Ich dacht toen bi-j mien eige: “Des gelieeje en good lang”.

Refrein

Weem zeen di-j muzikante toch, di-j saovus nog hieel laat. De straote en kefees bezeuke auch al zeen ze zaat.
Ze blaoze met dun ellufdje gezellig op un ri-j.
Det ès in Wieërt bekindj: det ès de boorehermeni-j.

Refrein
’t Hertje van oees Wieërt det zuuter noow toch uut as nów. De Hoeeg-, de Lang-, de Bieek-, en auch de Muulestraot zeen tów
Dao kaome groeeter weenkels en de klein di-j motte gaon. Mer toch blieeve de nonne in ut centrum nog bestaon.

Refrein

Gouden Rog
De Joekels